Er waren toen al mensen die afwij- kingen kregen als gevolg van het vitaminegebrek. Hypergevoelige vin- gers en vooral tenen. Een ander euvel noemden we Changi balls, pijnlijke rode zwelling van de huid van het scrotum”, vertelt Dibbets. De daarna volgende bijna vijfdaagse treinreis naar Ban Pong wil hij het liefst uit zijn geheugen schrappen. Opgepropt in goederenwagons braken tussen de krijgsgevangenen onderlinge vecht- partijen uit om een plekje te bemach- tigen om te kunnen slapen. “Die reis was opnieuw een verschrikking. Overdag was het bloedheet en ’s nachts behoorlijk koud vanwege het jaargetijde.”
Op 9 februari 1943, na een rit staande in de bak van vrachtauto’s, begon voor Dibbets en zijn mede- gevangenen het werk aan de Birma- spoorweg. De strategische reden voor de aanleg van deze 415 kilometer lange spoorlijn was het feit dat het Japanse front over land moest kun- nen worden bevoorraad. De zeeroute via de Golf van Bengalen was daar vanwege de toenemende kracht
van de geallieerde strijdkrachten te kwetsbaar voor geworden. “De spoorlijn voerde langs het stadje Kanchanaburi. Van de al in het werkkamp daar verblijvende Britse krijgsgevangenen hoorden we dat ze betrokken waren bij de bouw van een brug over de rivier de Kwai. Direct na zonsopgang moesten we snel wat rijstepap naar binnen wer- ken en meteen afmarcheren naar dat werk. Op plankiers moesten we onder veel gekrijs van Japanse uit- voerders mandjes met zand en grind, afgewisseld met zakken cement in betonmolens storten. Dit voor ons ongewone werk was uiterst vermoei- end, maar er stond aan het eind van de dag geen stevige maaltijd tegen- over”, vertelt Dibbets. De spoorbrug over de Kwai is thans een beziens- waardigheid. Dichtbij de brug herin- nert een smalle lange barak van bilik, gevlochten bamboe, aan de krijgsge- vangenen die hier hebben gewerkt. Er sliepen in deze barak naast elkaar met ongeveer zestig centimeter tus- senruimte honderd tot honderdvijftig gevangenen.
De dood langs de lijn De kampen Nong Pladuk, Kinsayok
Charles Dibbets als jonge soldaat. Foto: privécollectie Charles Dibbets
48 NOVEMBER 2013
en Konkuita zeggen Dibbets na zeventig jaar niet veel meer. Chung- kai staat hem nog helder voor de geest. “Ik zat met Donald Sorgdrager, vader van Winnie Sorgdrager, oud- minister van Justitie, in dat kamp. Hij was sergeant van het KNIL en met 19 jaar de jongste Nederlandse krijgsgevangene in Thailand.” Als mr. Sorgdrager, Officier in de Orde van Oranje-Nassau, is hij in februari van dit jaar, 90 jaar oud, in Arnhem overleden. In 2007 heeft hij het boek Kamperen met oom Nippon gepu- bliceerd, waarin hij nauwkeurig de kampen beschrijft waarin de krijgs- gevangenen tijdens de aanleg van de Birmaspoorweg tussen februari 1943 en juni 1945 hebben geleden en voor hun leven hebben gestreden. Dibbets heeft het allemaal meege- maakt. “Het kwam erop neer dat je met je eigen zak rijst van 25 kilo op je schouders urenlang vele kilo- meters van het ene kamp naar het volgende kamp moest lopen om de spoorweg te voltooien. We moesten ’s avonds op onze bestemming zelf met schaarse middelen ons eten bereiden. Onderweg stapte je op het laatst zonder ze een blik te
gunnen over de doden heen.” Dat waren vooral romoesja’s, door Japan voor werk aan de Birmaspoor- weg geronselde Indonesische jon- geren. Van de 200.000 romoesja’s heeft slechts tien procent het werk aan de spoorlijn overleefd. Er is berekend dat iedere twee meter van deze dodenlijn één mensenleven heeft gekost. De verstrekte rantsoe- nen bestonden uit één derde van het absolute minimum bij zware arbeid. De gevolgen daarvan waren totale uitputting door onder meer honger- oedeem, malaria, cholera, tyfus, beri- beri en tropenzweren. Vooral op het laatste stuk van de spoorlijn werd door de Japanners het tempo sterk opgevoerd.
“Het was regentijd, ons werkkamp ontving nauwelijks meer voeding. Vooral cholera heeft toen veel slacht- offers geëist. We werden van zons- opgang tot zonsondergang opgejaagd door schreeuwende Japanners die ons sloegen met stokken en knup- pels. Sommigen van ons waren zo verzwakt dat ze de klappen niet overleefden”, zegt Dibbets. In deze hel was het vooral de legendarisch geworden Britse lieutenant colonel Toosey, die zich onvervaard keerde tegen de kwalijke praktijken van de Japanners.
Geallieerde bombardementen Er bleef de aan de Birmaspoorweg
werkende krijgsgevangenen weinig bespaard. Argwanend volgden Dibbets en de andere achterblijvers medio 1944 in Non Pladuk het naar Japan overbrengen van een fors aan- tal lotgenoten. “Vanwege malaria kwam ik niet in aanmerking voor Japan”, vertelt hij. In de nacht van 5 op 6 september 1944 werden de achterblijvers in Non Pladuk wakker van zwaar motorgeronk van overvlie- gende geallieerde bommenwerpers. “De meesten van ons bleven rustig in de barak liggen”, vertelt Dibbets. “De volgende nacht kwamen na het terugkerende zware motorgeronk wel veel mensen naar buiten. Ze zagen dat de bommenwerpers lichtfakkels aan parachutes uitwierpen. Voor de mensen die nog in de barakken waren, was het toen te laat. Onze geallieerde vrienden dachten blijk- baar dat ze boven een Japans leger- kamp vlogen. Ze raakten olieopslag- tanks, maar ook onze barakken. We telden bijna honderd doden.”
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48 |
Page 49 |
Page 50 |
Page 51 |
Page 52 |
Page 53 |
Page 54 |
Page 55 |
Page 56 |
Page 57 |
Page 58 |
Page 59 |
Page 60 |
Page 61 |
Page 62 |
Page 63 |
Page 64