039
Omdat er nauwelij ks andere afl eiding was, sloeg hij haar bewegingen gade. Hij had haar nooit anders gezien dan als het dienstmeisje. Maar in deze periode maakte ze iets onzegbaars in hem los, wanneer ze binnenkwam, het eten op het dressoir zette, aan tafel opdiende en wanneer zij afruimde. En op een donderdag kon hij er niets aan doen dat zij n blik bij haar billen bleef steken. Hij zag opeens dat ze voller en rij per was dan het meisje dat hem zeven jaar eerder vlak voor kerst uit het Concert- gebouw had gehaald. Haar schoonheid leek nu pas werkelij k tot hem door te dringen, en het gaf hem een gevoel van opwinding en troost tegelij k.
‘Rina’, zei hij op gedempte toon. Haar naam leek hem per ongeluk te ontglip- pen. ‘Ja, meneer?’ ‘Kom eens hier.’ Ze ging voor hem staan en keek hem afwachtend aan. Hij liet zij n blik over haar lichaam glij den van top tot teen en terug, als een keurmeester. Het bezorg- de haar een ongemakkelij ke sensatie. Zo had de dokter niet eerder naar haar gekeken. Rina, kleed jij je maar uit en wees lief voor me. Dat wilde hij zeggen. De woorden lagen al op het puntje van zij n tong, ze hoefden alleen nog uitgesproken te worden. Hij opende zij n mond, nam een hap lucht en legde vervolgens zij n hand op zij n gesloten ogen. ‘Eh…’ zei hij talmend. Ze wachtte geduldig. ‘Eh, ik weet warempel niet meer wat ik wilde vragen. Ik ben het kwij t. Neem me niet kwalij k. Er gebeurt ook zóveel. Het schiet me straks wel weer te bin- nen.’ Hij stond op, knikte haar toe en verliet de kamer.
‘Ieder mens wandelt in zij n leven wel een keer rakelings langs het ravij n’, had een vriend van hem eens gezegd. Daniël had het zojuist gedaan en hij begreep niet wat hem bezield had. Toen Geertruida die middag thuis- kwam, omhelsde hij haar onstuimiger dan normaal.
Ieder mens wandelt in zij n leven wel een keer rakelings langs het ravij n
‘Goh’, zei ze, ‘je doet alsof ik terug ben van emigratie. Maar het is goed dat ik je meteen tref, want ik heb goed nieuws. Noël mag volgende week dinsdag met ontslag.’ Hij juichte, tilde haar onver- wachts op en draaide dansend met haar door de hal. ‘Kom’, fl uisterde hij nadat hij haar weer had neergezet. ‘Kom mee naar boven.’ Aan haar hand trok hij haar mee de trap op. ‘Wat bent u van plan, meneer Heuvels?’ vroeg ze quasi naïef. ‘Dat zal ik u boven vertellen, mevrouw Heuvels.’ Hun gelach schalde door de marme- ren hal. Rina, die zojuist met een volle kolenkit uit de kelder omhoog geklommen was, stond stil en keek het echtpaar na. Om haar lippen speelde een fl auwe glimlach.
Een maand later liep Daniël vanuit station Hollandsch Spoor de binnenstad van Den Haag in. In de Wagenstraat ging hij een kunsthandel binnen. ‘Pardon’, zei hij tegen een dame aan de toonbank. ‘Kunt u me zeggen waar de Koninklij ke Kunstzaal Kleij kamp is?’ ‘Dat zou ik kunnen doen’, repliceerde ze ietwat lij zig. ‘Maar dan moet u mij vertellen wat daar aan de hand is.’ ‘Een veiling van een belangrij ke collec- tie werk van Jan Toorop.’ ‘Ah, u bent een verzamelaar?’ ‘Ik noem het liever ‘geïnteresseerde’.’ ‘Houdt u ook van Indische kunst, lithografi eën, aquarellen? Nee, volgens mij houdt u duidelij k van contempo- raine kunst. Ik heb hier nog fraaie werken van Jan Sluij ters, Van Doesburg, Rinsema.’ Ze wees naar de wand achter zich. ‘Of schetsen? Vorige week was hier in Den Haag nog een veiling van kleine schetsen van Rembrandt. Ze gingen weg voor twee- tot vierduizend gulden per stuk.’ ‘Dat kan ik helaas niet betalen’, zei Daniël.
‘Ach ja, je kunt er een klein huis voor kopen. Maar eens kij ken, Kunstzaal Kleij kamp, zei u. Dat is aan de Scheve- ningseweg. Dat is drie kwartier lopen, of u zou de tram moeten nemen.’
Toen Daniël aan het einde van de middag in Amsterdam terugkeerde met twee zorvuldig ingepakte werkjes van Toorop onder de voorpand van zij n jas, trof hij Geertruida in de huiskamer aan met een snikkende Rina tegenover zich. Voorzichtig legde hij de schilderstukjes op tafel en trok hij zij n jas uit. ‘Ach Daniël, daar ben je’, zei Geertruida licht geëmotioneerd. Rina keek met betraande ogen naar hem op. ‘Rina hier, heeft me net verteld dat ze ontslag neemt. Ik probeer het te verhin- deren, maar ze is volhardend. Kun jij tot haar doordringen en zeggen dat ze het niet moet doen?’ ‘Ik? Waarom zou ze wel naar mij luis- teren?’ ‘Misschien omdat jij huisarts bent. Ja, ik weet het ook niet. Het is toch bespotte- lij k dat ze weggaat? Zeg jij dat nou ook eens, Daniël. Dat het bespottelij k is dat ze weggaat. Misschien kun je haar op andere gedachten brengen.’ Rina schudde het hoofd. Daniël keek ernaar en haalde zij n schouders op ten teken dat er overduidelij k niets aan te doen was. ‘Nee, mevrouw’, huilde Rina zacht. ‘Ik moét wel gaan.’ ‘Onzin!’ zei Geertruida, ‘je moet niks.’ ‘Jawel, mevrouw. Ik…’ Rina sloot de ogen en trok haar neus op, alsof ze een vieze lucht rook. ‘Ik ben ... Ik ben in positie.’
Volgende maand: Aanvaardt Rina de consequenties van haar toestand? En wat vinden nazaten van Daniël in de 21e eeuw onverwachts in de villa?
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48 |
Page 49 |
Page 50 |
Page 51 |
Page 52 |
Page 53 |
Page 54 |
Page 55 |
Page 56 |
Page 57 |
Page 58 |
Page 59 |
Page 60 |
Page 61 |
Page 62 |
Page 63 |
Page 64 |
Page 65 |
Page 66 |
Page 67 |
Page 68 |
Page 69 |
Page 70 |
Page 71 |
Page 72 |
Page 73 |
Page 74 |
Page 75 |
Page 76 |
Page 77 |
Page 78 |
Page 79 |
Page 80 |
Page 81 |
Page 82 |
Page 83 |
Page 84 |
Page 85 |
Page 86 |
Page 87 |
Page 88 |
Page 89 |
Page 90 |
Page 91 |
Page 92