Tekst: Richard Hassink
Roeier Kaj Hendriks is in zijn sport vooral bezig met het verleggen van zijn eigen grenzen. “Ik houd ervan om veel werk te verzetten. Dat is ook mijn taak. In de boot zit ik altijd in het middendeel, in het powerhouse, waar veel kracht moet worden geleverd. Dat heeft er ook mee te maken dat ik technisch niet zo’n begaafde roeier ben, omdat ik pas op latere leeftijd ben begonnen.” Toch moet ook Hendriks tijdens een race waarin hij helemaal kapot gaat, technisch en gelijk met de teamgenoten blijven roeien, anders raakt de boot uit koers. “Dat is een kwestie van veel trainen, van veel uren maken.” Hendriks komt met gemak aan 25 trainingsuren per week. Ook Brzoskowski en Meppelink hebben
een trainingsomvang van zo’n 25 tot 30 uur per week. Hoe kun je die combineren met een voltijdopleiding? “Dat is heel lastig”, zegt Madelein Meppelink. “De faculteit in Groningen en later in Utrecht, stelde zich heel flexibel op. Tentamens kon ik vaak op een later moment doen, maar toch heb ik er redelijk lang over gedaan om mijn bachelor af te ronden: zeven jaar. De uitdaging om ook nog mijn master te halen, vond ik dan ook iets te groot. Ik ben nu te druk met sporten.”
Hendriks haalde zijn bachelor juist vrij snel, maar liep vast in de masterfase tijdens de co-schappen. “Als je van ’s ochtends acht tot ’s avonds zes in het ziekenhuis zit, lukt het gewoon niet om je trainingsuren te maken.” Toch liep Hendriks na de Spelen van 2012 twee co- schappen: neurologie en psychiatrie. Nu met Rio voor de deur, richt hij zich alleen
‘Je hebt een doel voor ogen; of dat
nu een wedstrijd of een tentamen is’
maar op zijn sport. Dat geldt ook voor zwemmer Brzoskowski, derdejaars fysio- therapie. “Tot het begin van dit studiejaar liep ik op schema, maar dit jaar moest ik een minor bij een andere onderwijsinstel- ling doen en stage lopen, en ja, dat lukt dan niet.” Brzoskowski merkt dat er door studiegenoten wordt meegeleefd maar be- speurt ook weleens ergernis. “Bij groeps-
opdrachten is het lastig afspraken maken met mij. Trainingen kan ik echt niet af- zeggen, maar ik wil ook niet meeliften bij die groepsopdrachten.” Meppelink zegt over de keerzijde van
de combinatie topsport bedrijven/stu- deren: “Doordat ik vaak maar één keer per week in de collegebanken zat en de rest thuis deed, leerde ik ook nauwelijks studiegenoten kennen. En omdat je een ander tempo dan de meesten hebt, zie je ook steeds weer nieuwe mensen.” Brzoskowski, Meppelink en Hendriks
hebben tijdens hun studie- en topsport- carrière veel gehad aan hun doorzet- tingsvermogen. “Even geen zin hebben, is geen optie”, zegt Hendriks. Brzoskowski geeft toe dat hij weleens moe is, maar dat dat nooit een reden is om iets niet te doen. “Je hebt een doel voor ogen en daar ga je dan voor, of dat nu een wedstrijd of een tentamen is.” Volgens Meppelink haalt niet elke topsportende student de finish van zijn of haar opleiding. “Ik heb verschillende keren collega-topsporters zien vastlopen.” Heeft het drietal wat aan de studie in
hun sport? “Ja, zegt Meppelink lachend, “ik weet nu alles van bepaalde, stimule- rende middelen. Nee zonder gekheid,
ArtsenAuto juni 2016 025
<
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48 |
Page 49 |
Page 50 |
Page 51 |
Page 52 |
Page 53 |
Page 54 |
Page 55 |
Page 56 |
Page 57 |
Page 58 |
Page 59 |
Page 60 |
Page 61 |
Page 62 |
Page 63 |
Page 64 |
Page 65 |
Page 66 |
Page 67 |
Page 68 |
Page 69 |
Page 70 |
Page 71 |
Page 72 |
Page 73 |
Page 74 |
Page 75 |
Page 76 |
Page 77 |
Page 78 |
Page 79 |
Page 80 |
Page 81 |
Page 82 |
Page 83 |
Page 84 |
Page 85 |
Page 86 |
Page 87 |
Page 88 |
Page 89 |
Page 90 |
Page 91 |
Page 92