grond waarvan het niet voldoen aan de fiscale aflossingseis niet direct hoeft te betekenen dat het recht op renteaftrek komt te vervallen. Als deze regeling uiteindelijk toch geen soelaas biedt en de schuld niet meer als eigenwoningschuld kwalificeert en dus bij de vruchtgebruiker overgaat naar box 3 (art. 5.4 lid 5 Wet IB 2001), kan nadien weer naar de eigenwoningregeling worden teruggekeerd zodra de aflossingsachterstand is ingehaald. Voornoemde regelingen acht de wetgever afdoende (NV, Kamerstukken II 2016/17, 34553, nr. 7, p. 44). Deze stellingname van de wetgever betekent dat bij het opstellen van een testament het raadzaam is hiermee rekening te houden. Wanneer in het testament staat dat de kosten en lasten van de schuld voor rekening van de vruchtgebruiker en de aflossingstermijnen voor rekening van de hoofdgerechtigden zijn, bestaat voor de vruchtgebruiker het risico dat de hoofdgerechtigden vanaf enig moment weigeren (nog langer) de aflossingstermijnen te betalen. Met name bestaat dit risico wanneer geen bloedverwantschap bestaat tussen de vruchtgebruiker en de hoofdgerechtigden, omdat laatstgenoemden bijvoorbeeld kinderen uit een eerder huwelijk zijn en dus stiefkinderen van de vruchtgebruiker zijn. Concreet betekent dit dan (op termijn) geen renteaftrek voor de vruchtgebruiker, maar ook niet voor de hoofdgerechtigden. Als sanctie op het niet (tijdig) vergoeden van de aflossingscomponent kan worden gedacht aan een afspraak dat de hoofdgerechtigden het fiscale nadeel dat de vruchtgebruiker hierdoor heeft geleden aan de vruchtgebruiker dienen te vergoeden.
Toepassing overgangsrecht op schuld voor woning
Onder de tot 1 januari 2013 geldende eigenwoningregeling was het voor renteaftrek bij de vruchtgebruiker geen vereiste dat de schuld tot het vermogen van de vruchtgebruiker behoorde. Hierdoor kon een schuld waarvoor de langstlevende partner op grond van het vóór genoemde datum krachtens erfrecht verkregen vruchtgebruik gehouden was de kosten en lasten te dragen - mits ook aan de overige voorwaarden was voldaan – worden aangemerkt als eigenwoningschuld van de vruchtgebruiker. Een dergelijke op 31 december 2012 bestaande schuld is vervolgens op grond van het overgangsrecht als een bestaande eigenwoningschuld (hierna: BEWS) aangemerkt waarvoor fiscaal geen aflossingsverplichting geldt (art. 10bis.1 lid 1 Wet IB 2001).
Indien de schuld voor de erflater ten tijde van zijn overlijden als BEWS kwalificeerde en het vruchtgebruik krachtens erfrecht dus na 31 december 2012 is ontstaan, moest wel wettelijk worden geregeld dat deze schuld voor de vruchtgebruiker voor de resterende looptijd van 30 jaar eveneens als BEWS blijft aangemerkt. In art. 10bis.1 lid 8 Wet IB 2001 is dit vastgelegd maar alleen voor de situatie dat de vruchtgebruiker op het moment van overlijden van de erflater diens fiscaal partner was. Hierdoor loopt deze regeling parallel met die van art. 10bis.1 lid 7 Wet IB 2001 dat regelt dat een BEWS van de erflater die krachtens erfrecht overgaat op de langstlevende partner, voor de langstlevende partner voor de resterende looptijd van 30 jaar als BEWS wordt aangemerkt. Het gevolg van deze
fbn.nl/pe-notariaat 31
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48 |
Page 49 |
Page 50 |
Page 51 |
Page 52