search.noResults

search.searching

saml.title
dataCollection.invalidEmail
note.createNoteMessage

search.noResults

search.searching

orderForm.title

orderForm.productCode
orderForm.description
orderForm.quantity
orderForm.itemPrice
orderForm.price
orderForm.totalPrice
orderForm.deliveryDetails.billingAddress
orderForm.deliveryDetails.deliveryAddress
orderForm.noItems
Defiscalisering van erfrechtelijke verkrijgingen uitgelegd


schuldvernieuwing en andere gevallen waarin er rechtens of feitelijk een nauw verband is tussen de oude en de nieuwe schuld, blijft de defiscalisering gelden.” In een zaak waarin de niet-opeisbare geldvorderingen van de kinderen op de langstlevende echtgenoot opeisbaar zouden worden, omdat de langstlevende echtgenoot voornemens was een nieuw huwelijk te sluiten, heeft de Inspecteur van de Belastingdienst bevestigd dat de defiscalisering van toepassing blijft als de langstlevende echtgenoot met de kinderen overeenkomt dat de opeisbaarheid van de vorderingen wordt uitgesteld onder dezelfde voorwaarden als opgenomen in het testament. Omdat voor de toerekening van de bezittingen de peildatum van 1 januari van belang is, geldt hierbij wel de voorwaarde dat de afspraak voor die datum schriftelijk is vastgelegd (Brief Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf Kantoor Den Haag van 6 oktober 2020; zie ook Notamail 2021/20). Het vereiste dat de afspraak schriftelijk moet worden vastgelegd, is een aandachtspunt voor de praktijk, omdat hieraan, zonder betrokkenheid van een adviseur, doorgaans niet zal worden gedacht.


Verdieping


Samenloop eigenwoningregeling en defiscalisering


In de literatuur bestaat geen volledige consensus over de vraag of de defiscalisering (zoals bedoeld in art. 5.4 lid 3 sub a Wet IB 2001) ook geldt indien sprake is van een krachtens erfrecht verkregen vruchtgebruik op een woning die voor de vruchtgebruiker kwalificeert als eigen woning (op basis van art. 3.111 lid 1 sub b Wet IB 2001).


Tips! 1 2


De eigenwoningregeling kan van toepassing zijn als krachtens erfrecht een vruchtgebruik op een woning wordt verkregen (art. 3.111 lid 1 onder b Wet IB 2001).


Als een niet-opeisbare vordering tijdens leven van de langstlevende partner opeisbaar wordt, kunnen ouder en kind besluiten om een erfrechtelijke schuld krachtens schuldvernieuwing om te zetten in een niet-opeisbare lening. Omdat voor de toerekening van de bezittingen de peildatum van 1 januari van belang is, geldt hierbij wel de voorwaarde dat de afspraak voor die datum schriftelijk is vastgelegd (zie de Brief Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf Kantoor Den Haag van 6 oktober 2020). Hierbij moet aandacht worden besteed aan het gegeven dat het opeisbaar maken van de geldvordering mogelijk andere (ongewenste) gevolgen kan hebben, zoals eventuele toepassing van de successierechtelijke ficties van art. 9, art. 10 en art. 15 SW, het risico van heffing van de rente in box 1 op grond van het bepaalde in art. I AK en Aka invoeringswet IB 2001 en de verjaring van het vorderingsrecht van het kind.


Hoewel dit niet uitdrukkelijk aan de orde is geweest in de parlementaire geschiedenis, blijkt uit de parlementaire geschiedenis wel duidelijk de bedoeling van de wetgever om de vererfde bezittingen te belasten bij degene die daarover de beschikking heeft (Overige Fiscale Maatregelen 2012, 33004 nr. 3). Op basis hiervan kan in alle redelijkheid het standpunt worden ingenomen dat als de vruchtgebruiker met betrekking tot de eigen woning in box 1 wordt belast, de kinderen van erflater niet daarnaast in box 3 worden belast voor het blooteigendomsgedeelte. Onder andere Autar & Van Dijk, Martens en Van Mourik delen deze mening, maar in de literatuur wordt ook een andere stellingnames aangetroffen (o.a. Wegwijs in de Inkomstenbelasting 2021, par. 6.2.6.1). Als juist zou zijn dat de vruchtgebruiker - als ware hij vol eigenaar - in het eigenwoningforfait wordt betrokken en recht heeft op hypotheekrenteaftrek en daarnaast de kinderen voor de waarde van de blote eigendom worden belast in box 3, zou voor de waarde van de blote eigendom dubbele heffing plaatsvinden.


Omdat uit de hiervoor vermelde wetswijziging van 2012 duidelijk de bedoeling naar voren komt om te heffen bij de persoon die de beschikking krijgt over de vererfde bezittingen, kan het niet juist zijn dat het de bedoeling van de wetgever is om in deze veelvoorkomende situatie zowel de vruchtgebruiker als de hoofdgerechtigde in de heffing te betrekken.


www.pe-notariaat.nl


27


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40  |  Page 41  |  Page 42  |  Page 43  |  Page 44