search.noResults

search.searching

dataCollection.invalidEmail
note.createNoteMessage

search.noResults

search.searching

orderForm.title

orderForm.productCode
orderForm.description
orderForm.quantity
orderForm.itemPrice
orderForm.price
orderForm.totalPrice
orderForm.deliveryDetails.billingAddress
orderForm.deliveryDetails.deliveryAddress
orderForm.noItems
036 Interview


Forensisch arts Rob Bilo (62) werkt bij het Nederlands Foren- sisch Instituut (NFI) en onderzoekt onverklaard letsel bij baby’s en peuters. “Emoties mogen bij dit werk geen rol spelen.”





Gelukkig lig ik zelden wakker van het werk. Ik kan me goed ontspannen, heb een geweldig gezin, goede vrienden en natuurlijk fi jne collega’s. Ik ben zoals ze dat noemen een echt ‘mensenmens’. Dat klinkt misschien paradoxaal vanwege de rationeel-afstandelijke benadering die nodig is om mijn werk goed te kunnen doen, maar ik denk dat het een het ander mogelijk maakt. Het lukt me om afstand te nemen omdát ik zo’n veilige basis heb. Pakweg twintig jaar geleden werd nog


vaak gedacht ‘zulke sympathieke ouders mishandelen hun kind niet; er moet een andere verklaring zijn voor die rare blauwe plekken’. En daarmee hield het dan verder op voor veel artsen. Het kan natuurlijk ook nu nog altijd beter, maar tegenwoordig wordt er wel eerder actie ondernomen bij onverklaard letsel. Artsen herkennen signalen van mishandeling en verwaarlozing steeds beter en melden hun vermoedens vaker. Vervolgens is het dan aan ons, forensisch artsen, om door middel van zorgvuldig onderzoek die ver- moedens te bevestigen of te ontkrachten. Ik wilde me vroeger specialiseren in


kindergeneeskunde, maar in de tijd dat ik afstudeerde waren er nergens oplei- dingsplaatsen. Mijn voorkeur ging naar de sociale pediatrie; ik ben toen terecht- gekomen bij consultatiebureaus en in de zorg voor verstandelijk beperkten. In 1988 werd ik vertrouwensarts met


de portefeuille kindermishandeling in Rotterdam. Van daaruit ben ik meege- groeid in de ontwikkeling van de foren- sische kindergeneeskunde, een richting die er daarvoor nog niet was.


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40  |  Page 41  |  Page 42  |  Page 43  |  Page 44  |  Page 45  |  Page 46  |  Page 47  |  Page 48  |  Page 49  |  Page 50  |  Page 51  |  Page 52  |  Page 53  |  Page 54  |  Page 55  |  Page 56  |  Page 57  |  Page 58  |  Page 59  |  Page 60  |  Page 61  |  Page 62  |  Page 63  |  Page 64  |  Page 65  |  Page 66  |  Page 67  |  Page 68  |  Page 69  |  Page 70  |  Page 71  |  Page 72  |  Page 73  |  Page 74  |  Page 75  |  Page 76  |  Page 77  |  Page 78  |  Page 79  |  Page 80  |  Page 81  |  Page 82  |  Page 83  |  Page 84  |  Page 85  |  Page 86  |  Page 87  |  Page 88  |  Page 89  |  Page 90  |  Page 91  |  Page 92  |  Page 93  |  Page 94  |  Page 95  |  Page 96  |  Page 97  |  Page 98  |  Page 99  |  Page 100