search.noResults

search.searching

saml.title
dataCollection.invalidEmail
note.createNoteMessage

search.noResults

search.searching

orderForm.title

orderForm.productCode
orderForm.description
orderForm.quantity
orderForm.itemPrice
orderForm.price
orderForm.totalPrice
orderForm.deliveryDetails.billingAddress
orderForm.deliveryDetails.deliveryAddress
orderForm.noItems
Personen- en familierecht


Uitvoering facultatief verrekenbeding leidt tot toepassing art. 10 SW


In het voorgaande is aan bod gekomen in welke gevallen een finaal verrekenbeding wordt aangemerkt als een fictieve verkrijging in de zin van art. 11 lid 3 en lid 4 SW. Op 19 februari 2021 heeft de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:263) geoordeeld in een casus waarin een finaal verrekenbeding speelde. De Hoge Raad oordeelde dat geen uitvoering aan het verrekenbeding meer kon worden gegeven; door toch zo te handelen was sprake van een fictieve verkrijging op grond van art. 10 SW in plaats van een fictieve verkrijging op basis van art. 11 SW.


In de desbetreffende casus waren de echtgenoten in hun huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding overeengekomen op grond waarvan op eerste verzoek van een van hen werd verrekend alsof zij in wettelijke gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het recht verdeling te vorderen was hoogstpersoonlijk en niet vatbaar voor vererving.


Na het overlijden van de man als ‘arme’ echtgenoot in 1998, maakt de vrouw gebruik van de mogelijkheid tot verrekenen. De man heeft een klassiek vruchtgebruiktestament waarbij zijn vrouw het legaat van vruchtgebruik krijgt en de kinderen de blooteigendom. De vrouw en kinderen geven uitvoering aan het verrekenbeding en het vruchtgebruiktestament. Bij het overlijden van de vrouw neemt de Inspecteur succesvol het standpunt in dat art. 10 SW van toepassing is op de vorderingen van de kinderen. Tot deze conclusie kan worden gekomen door de uitleg die wordt gegeven aan het finaal verrekenbeding.


Het is van groot belang oog te hebben voor de fiscale gevolgen van een finaal verrekenbeding


Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2019:1949) oordeelde - eerder in deze procedure - op 9 juli 2019 dat de huwelijkse voorwaarden geen verplicht wederkerig finaal verrekenbeding inhouden, omdat pas aan verrekening wordt toegekomen na het verzoek van een van de echtgenoten. Volgens het Hof kan in casu niet meer aan verrekening worden toegekomen, omdat er geen echtgenoot meer is waaraan het verzoek tot verrekening kan worden gedaan.


36


Het Hof oordeelt in dit geval dat geen verrekening kon plaatsvinden. Doordat de vrouw en kinderen toch op die manier hebben gehandeld en de verrekenvordering in stand is gebleven, trekt het Hof de conclusie dat de vrouw vrijwillig afstand heeft gedaan van haar vermogen in ruil voor vruchtgebruik (schenking op papier). Daarmee zijn de vrouw en kinderen in een klassieke art. 10 SW- situatie beland en wordt een fictieve erfrechtelijke verkrijging geconstateerd.


Hoewel de overweging van het Hof niet geheel zuiver is, laat de Hoge Raad de beslissing van het Hof in stand. Het Hof had moeten overwegen dat sprake is van een facultatief wederkerig finaal verrekenbeding. De verrekening vindt immers pas plaats op verzoek van een van de echtgenoten. Daarna was de vraag opgekomen of het verrekenbeding nog kon worden ingeroepen. Op dat punt miskent het Hof dat de kinderen via de saisine in de rechtspositie van de man zijn getreden, art. 4:182 BW. Hierdoor zijn de kinderen gehouden mee te werken aan de uitvoering van het verrekenbeding als de vrouw hierom verzoekt. Daarmee ontstaat de vordering krachtens huwelijksvermogensrecht en verkrijgt de vrouw krachtens het testament het vruchtgebruik. Op grond daarvan is het ook denkbaar dat art. 10 SW en art. 11 SW niet van toepassing zijn.


Het is overigens de vraag of het andersluidende oordeel dat wel uitvoering kon worden gegeven aan het verrekenbeding, tot een andere conclusie leidt. In haar noot bij dit arrest komt Van Vijfeijken tot de conclusie dat sprake is van een gift (BNB 2021/72). De vrouw heeft de keuze om te verrekenen. Gelet op het feit dat zij de rijkere was van de twee, ligt verrekenen niet voor de hand. Door hier toch gebruik van te maken wordt mogelijk een gift geconstateerd. De verrekening vloeit dan wel voort uit de huwelijkse voorwaarden, maar door daaraan vrijwillig uitvoering te geven, verarmt de vrouw en verrijken de kinderen, waarbij wordt verondersteld dat dit uit vrijgevigheid gebeurt. De eventueel betaalde schenkbelasting kan worden verrekend met de op grond van art. 10 SW te betalen erfbelasting.


Conclusie


Alleen in de situatie dat sprake is van een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding is geen fictieve verkrijging. Niet op grond van art. 11 lid 4 SW, omdat bij helfte wordt verrekend. En niet op grond van art. 10 SW, omdat de verplichte verrekening dan voortvloeit uit de huwelijkse voorwaarden en het vruchtgebruik uit het testament.


PE Notariaat 2022/3


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40