Diversen
Een laatste voorbeeld is een uitspraak van Rechtbank Gelderland (22 december 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6900). Buren X en Y hebben een notariële akte getekend waarbij een erfdienstbaarheid wordt gevestigd. In de akte is ook bepaald dat X de verplichting heeft de ramen van de uitbouw van de woning af te schermen en een scherm te plaatsen om inkijk in de tuin van Y te voorkomen. Partijen zijn in geschil over de nakoming van deze verplichting. Omdat een erfdienstbaarheid op grond van art. 5:71 BW kan bestaan uit een verplichting om iets te dulden of niet te doen, is deze opgenomen verplichting (iets doen) naar het oordeel van de Rechtbank nietig.
De hiervoor besproken voorbeelden uit de jurisprudentie laten zien dat dergelijke bepalingen in notariële akten met name geschillen veroorzaken bij de uitvoering van de bepalingen. Het is van belang te weten wanneer een beding nietig of vernietigbaar kan zijn. Art. 3:40 BW bepaalt wanneer dat het geval is en bevat een sanctiestelsel voor ongeldige bedingen. Het kan in sommige situaties lastig zijn vast te stellen of een concreet beding nietig is. Onderstaand overzicht geeft echter wel een beeld van de toepassing van art. 3:40 BW.
Sanctiestelsel van ongeldige bepalingen
Zoals vermeld bevat art. 3:40 BW een sanctiestelsel bij ongeldige rechtshandelingen, waarbij de drie leden van art. 3:40 BW in onderlinge samenhang moeten worden bezien: Lid 1: Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, is nietig. Lid 2: Strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid van de rechtshandeling, doch, indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit. Lid 3: Het vorige lid heeft geen betrekking op wetsbepalingen die niet de strekking hebben de geldigheid van daarmede strijdige rechtshandelingen aan te tasten.
De voormelde opbouw van art. 3:40 BW is goed te begrijpen vanuit de gedachte dat de wetgever terughoudend omgaat met nietigheid als sanctie. Voor de toepassing van art. 3:40 BW is ook nog een
ander element van belang. Voorafgaand aan de toetsing van art. 3:40 BW is het belangrijk om de vraag te beantwoorden wat partijen met elkaar hebben afgesproken. Daarbij is het Haviltex- arrest (ECLI:NL:HR:1981:AG4158) van belang. Voorts bestaat er een verband tussen het belangrijke beginsel van contractsvrijheid en art. 3:40 BW. Partijen zijn in beginsel vrij te bepalen met wie zij wat, of wat niet, overeenkomen. Dat geldt als uitgangspunt bij bijvoorbeeld een samenlevingsovereenkomst of een maatschapsovereenkomst. Maar er zijn wel grenzen aan de contractsvrijheid. Art. 3:40 BW bevat zo’n grens; de wetgever heeft het niet wenselijk geacht dat partijen onbegrensd afspraken kunnen maken en dat hetgeen partijen afspreken onbeperkt afdwingbaar kan zijn.
De toepassing van art. 3:40 BW is niet eenvoudig omdat bepaalde termen, bijvoorbeeld de goede zeden (waarbij het gaat om een open norm), niet op voorhand een duidelijke betekenis hebben. Anderzijds kent art. 3:40 BW een toepassing die niet direct duidelijk volgt uit een eerste lezing van het artikel. De toepassing van art. 3:40 BW is hiernaast schematisch en op hoofdlijnen uitgewerkt. In bovenstaand schema zijn enkele theoretische details en
20
PE Notariaat 2022/3
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40