search.noResults

search.searching

dataCollection.invalidEmail
note.createNoteMessage

search.noResults

search.searching

orderForm.title

orderForm.productCode
orderForm.description
orderForm.quantity
orderForm.itemPrice
orderForm.price
orderForm.totalPrice
orderForm.deliveryDetails.billingAddress
orderForm.deliveryDetails.deliveryAddress
orderForm.noItems
Serie


hadden gehad op de samenstelling, hadden we waarschijnlijk voorgesteld een ander commissielid te kiezen. Ik heb me daardoor wel gepasseerd gevoeld. Wij hebben zelfs een tijd niet geweten wie er in de interne commissie zaten. Later volgde nog een onderzoek door een externe commissie. Dat was nodig omdat meer casuïstiek over onze collega naar buiten was gekomen. Die commissie stak de thermometer in de vakgroep op het moment dat de zaak al geëxplodeerd was. Als ik terugkijk was de vakgroep geen


club die heel goed draaide. Ik ben dat in de loop der tijd wat kritischer gaan zien. Er was geen onenigheid over de vraag hoe we patiënten moesten behandelen; er was zeker eenheid van beleid. Dus in die zin was het geen slecht functio- nerende vakgroep. Patiënten hebben dan ook nooit gevaar gelopen. Maar een sociale eenheid was het niet. Buiten het ziekenhuis deden we bijna nooit iets met elkaar. We hebben niet gewerkt aan teambuilding. Ik kende mijn collega’s slecht. Weliswaar lagen de stenen stevig tegen elkaar, maar er heeft nooit cement tussen gezeten. En dat wreekt zich op het moment dat er dreiging is, dan klapt alles uit elkaar. Door de beschuldigingen aan het


adres van de vakgroep stonden we onder enorme druk, ook vanwege de uren die we draaiden om deze collega te vervan- gen. En op dat moment ging de externe commissie beoordelen of we wel een goed functionerende club waren. Dat waren we toen natuurlijk allang niet meer. Ook mijn eigen functioneren was niet


meer up to my own standards. Toen een keer aan het einde van een avonddienst een patiënt met spoed werd aangekon- digd – een mededeling die nooit met veel gejuich wordt ontvangen – merkte ik dat ik onvoorstelbare tegenzin had om de patiënt te gaan behandelen. Natuurlijk doe je je werk, maar ik heb dat voorval als een alarmsymptoom beschouwd en besloot dat ik er bij aanhoudende tegenzin consequenties aan zou verbinden. Mijn collega’s waren op dat moment ook al murw van alles wat er gebeurde. De druk van het hele proces zorgde ervoor dat de vakgroep verder uit elkaar viel.


024 juni 2013 ArtsenAuto


Als er zorgen zijn over het functioneren van een collega vind ik niet dat daarmee automatisch de weg naar samenwerking is afgesneden. Het is eigenlijk heel raar dat dat zo werkt. Ik denk dat het een gevolg is van de enorme identificatie die artsen hebben met hun beroep. Kritiek wordt niet ervaren als functioneel, maar als heel persoonlijk. Als iemand zegt dat hij jou niet zo’n goede dokter vindt, wordt dat als een totale afwijzing erva-


menselijke irritaties kunnen oplopen tot sluimerende conflicten. Dus bij func- tioneringsvragen, terecht of onterecht, moet onmiddellijk op de hele vakgroep een coach worden gezet. Die moet ervoor zorgen dat het nog een beetje een goede sfeer blijft. Anders loop je het risico dat het escaleert. Daarnaast denk ik dat elke vakgroep er bijzonder bij gebaat zou zijn als er, laten we zeggen, jaarlijks onder- houd wordt gepleegd. Dat zou veel van dit soort conflicten kunnen voorkomen. De hele affaire heeft zijn sporen


‘Als ik nog eens in een vergelijkbare situatie kom, zal


ik eerder de regie pakken’


ren. Maar: de functioneringsvraag zegt niets over jou als mens. Het gaat over een heel klein stukje van jou, over het werk dat je hier doet. Daar hadden we vraag- tekens bij. Maar ik moet toegeven dat ik dat zelf ook nooit zo expliciet op deze manier tegen de betreffende longarts heb gezegd. Ik denk ook dat er veel meer aandacht


zou moeten zijn voor het functioneren van vakgroepen. In de opleiding is er bijzonder weinig tot geen aandacht voor samenwerkingsaspecten in een omge- ving die bol staat van hevige emoties en stressoren. Het is een zwaar vak en art- sen gaan altijd maar door. Er zijn weinig mogelijkheden om erover te praten. Je werkt dus in een omgeving waarin


qua verantwoordelijkheden, vaardig- heden en emoties veel druk op je wordt uitgeoefend. En dan moet je ook nog goed kunnen samenwerken. Maar dat heb je dus niet geleerd en daarbij werken de meeste artsen solistisch. In de snelkook- pan die ziekenhuis heet, is het daardoor niet verwonderlijk dat gewone inter-


nagelaten. Vooral omdat tijdens de procedure nooit meer het functioneren van de betreffende collega ter sprake is gekomen. Er is ook geen gesprek meer met haar geweest. Dan hadden we haar kunnen vragen waarom het allemaal zo is gelopen. Misschien waren we dichter bij elkaar gekomen. Aan de feiten had dat overigens niets veranderd. Dat zij fouten heeft gemaakt, blijkt uit de do- cumentatie. Die feiten lagen vast, ook al hebben de interne en externe commissie en het Scheidsgerecht die feiten totaal veronachtzaamd. Ik heb de collega nog wel een keer bij een ander ziekenhuis gezien, maar ik ben niet naar haar toe gegaan. Omdat het zo onverwachts was, ging er wel een schok door me heen. In alle oprechtheid ben ik ervan


overtuigd dat als dingen niet goed gaan, je nooit je mond moet houden. Maar de neiging om dat wel te doen is groot als je ziet wat de gevolgen kunnen zijn. Als ik nog eens in een vergelijkbare situ- atie kom, zal ik eerder de regie pakken. Dat heb ik nu onvoldoende gedaan. Ik dacht in mijn naïviteit dat als je het stafbestuur vraagt te onderzoeken of een collega-arts goed functioneert, je daar een goed en objectief antwoord op krijgt. Maar dat is niet zo. Daarom zou ik een volgende keer eerst


de wetenschappelijke vereniging inscha- kelen en een spoedvisitatie aanvragen. Zodat ze kunnen komen meekijken. Ik heb er in elk geval niet van geleerd om mijn mond te houden. Dat vind ik echt het allerslechtste wat je als zorgprofes- sional zou kunnen doen.”


<


Om privacyoverwegingen blijft de geïnterviewde anoniem.


<


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40  |  Page 41  |  Page 42  |  Page 43  |  Page 44  |  Page 45  |  Page 46  |  Page 47  |  Page 48  |  Page 49  |  Page 50  |  Page 51  |  Page 52  |  Page 53  |  Page 54  |  Page 55  |  Page 56  |  Page 57  |  Page 58  |  Page 59  |  Page 60  |  Page 61  |  Page 62  |  Page 63  |  Page 64  |  Page 65  |  Page 66  |  Page 67  |  Page 68  |  Page 69  |  Page 70  |  Page 71  |  Page 72  |  Page 73  |  Page 74  |  Page 75  |  Page 76  |  Page 77  |  Page 78  |  Page 79  |  Page 80  |  Page 81  |  Page 82  |  Page 83  |  Page 84  |  Page 85  |  Page 86  |  Page 87  |  Page 88  |  Page 89  |  Page 90  |  Page 91  |  Page 92  |  Page 93  |  Page 94  |  Page 95  |  Page 96  |  Page 97  |  Page 98  |  Page 99  |  Page 100  |  Page 101  |  Page 102  |  Page 103  |  Page 104  |  Page 105  |  Page 106  |  Page 107  |  Page 108