Haar huisarts bekijkt haar met gefronste wenkbrauwen. Over zijn voorhoofd loopt een diepe denk- rimpel. ‘U beweert dat u zo bent wakker geworden’, zegt hij ongelovig. Het klinkt als een verwijt. Of is het toch gewoon een vraag, een eerste onhandige stap in het donker om tot de waarheid te komen. ‘Inderdaad’, antwoordt ze. ‘Ik werd wakker en…’ Het is overduidelijk wat eraan scheelt. Je hoeft geen dokter te zijn om dat vast te kunnen stellen. De arts leunt voorover, ellebogen op het bureau, handen onder zijn kin en
hij bekijkt haar zwijgend. Dan staat hij op en loopt naar het raam, dat uitkijkt op een binnenplaatsje. Ze zit hoog op de IKEA-stoel en kijkt naar zijn rug. Een zacht zoemen doet de lucht in de behandelkamer trillen. Dat is het gebouw, het leven in dit gebouw. Ze hoort het ook als ze bij haar oude moeder op bezoek is in het verzorgingshuis, al is het daar meer een lage brom. Het zal de leeftijd van de bewoners zijn. Dit gebouw gonst van het leven. Het is kinderspreekuur, de wachtkamer zit vol jonge ouders en hun kroost.