This page contains a Flash digital edition of a book.
-column


Jachtbouw Nederland 2


april 2011


ver de ontwikkelingen rondom de nieuwe Vakcolleges werd in Jachtbouw Nederland nummer 4 van vorig jaar al eerder geschreven. Nut en noodzaak staan buiten elke discussie, ze zijn heel hard nodig. Het is zelfs jammer dat de ontwikkelingen zo lang op zich hebben laten wachten. De trendbreuk om terug te keren naar het vakgericht onderwijs, met een aanzienlijk deel praktijk, zal door velen niet ervaren worden als een nieuwe ontwikkeling maar als een verstandig stap terug naar vakgericht onderwijs.


Vakcolleges O


Door Wim Noordegraaf, voorzitter NJI


Nu zal niet alles worden zoals het vroeger was. Immers, we hebben intussen veel ervaringen opgedaan, zowel positief als ne- gatief. Die wordt gebruikt om het systeem aan te passen naar de huidige inzichten van de vraag uit de markt.


Vakcollege meldt dat intussen circa 34 Vakcolleges Techniek scholen actief zijn. Dit loopt de komende maanden op naar 50 en voor het einde van dit jaar naar circa 70 stuks, waarvan een aantal zich toelegt op maritieme vakgebieden. Hierdoor wordt het nieuwe Vakcollege Techniek voor een steeds groter aantal leerlingen, vaak bin- nen de eigen regio, toegankelijk. Hiermee nemen de kansen toe dat beter opgeleide jongeren de arbeidsmarkt gaan betreden. De trendbreuk in het denkpatroon van marktpartijen wordt steeds beter zichtbaar. Voorheen het onbetwiste domein van het onderwijs, intussen een gedeelde verant- woordelijkheid van marktpartijen. Het heeft even geduurd, maar door deze samen- werking komen alle partijen tot een beter resultaat. Zoals altijd geldt: “Besturen kun je niet alleen”.


Ik ga hier niet in op de details van het Vakcollege, maar meld toch dat er sprake is van meer praktijkuren per week, bij een breder lesprogramma. Het praktijkdeel re- sulteert echter in nieuwe problemen. Door het steeds complexer worden van techniek zullen opleidingslocaties steeds meer tech- niek in huis moeten hebben, wat leidt tot een vrijwel onmogelijk investeringsniveau voor de onderwijslocaties.


Om de hierdoor te verwachten problemen beheersbaar te kunnen houden, zal dus


een beleidswijziging nodig zijn in het denkpatroon van de Vakcolleges. Het lijkt verstandig om van de faciliteiten gebruik te maken die in het bedrijfsleven aanwezig zijn. Breng dus een deel van het praktijkon- derwijs, na doorlopen van de basis bij de onderwijsinstelling, naar de bedrijven die beschikken over de zeer specifi eke facilitei- ten om de opleiding te verrichten.


Om leerlingen deze mogelijkheden te kunnen bieden, waardoor ze een naadloze startkwalifi catie kunnen verwerven om bij zo’n bedrijf aan het werk te gaan, moet gebruik worden gemaakt van daarvoor opgerichte organisaties die dit managen en begeleiden.


Hiervoor zijn in principe twee gedachte- gangen mogelijk:


• de leerling treedt in dienst van een organisatie die garant staat voor de beloning van de leerling.


Deze organisatie verhuurt de leerling vervolgens aan werkgevers die een dergelijk leerling zoeken en op willen leiden,


• een leerling treedt in dienst van een werkgever. Hierbij wordt een leer/werk- overeenkomst gesloten. Dit zou kunnen door gebruik te maken van een match- maker die het proces begeleidt en de leerling, werkgever en onderwijsinstelling ontzorgt.


Beide systemen kennen voor- en nadelen. In systeem 1 is een matchmaker nodig die risicodragend is. Er is een organisatie bedacht, genaamd Vakgilde. Het idee lijkt sympathiek, maar het heeft naast positieve


effecten een paar minder prettige kanten in zich. Om risico te kunnen dragen is er altijd sprake van een bedrag aan overhead- kosten nodig op het uitleentarief, om het risico af te dekken. De vorm waarvoor is gekozen, heeft tot gevolg dat we feitelijk van een commercieel uitleenbureau moe- ten spreken. Daar de aandeelhouders het rendement van hun investeringen zullen volgen, is de eerder genoemde risico afdek- king dus ook nodig om de rendementen voor de investerende partijen veilig te stel- len. Bovendien zijn de initiatiefnemers voor het Vakgilde tevens de aandeelhouders van de uitzendorganisatie die dit in de markt zet. Deze initiatiefnemers hebben dus een dubbele rol. Ze hebben het Vakgilde be- dacht als de oplossing, maar zijn er tevens economisch aan gebonden. Er kan dus ook een dubbele gedachte ontstaan bij het steunen van het initiatief voor het Vakgilde. Wie dient welke belangen?


In systeem 2 wordt het rendement voor de investeerders veel minder zwaar gevoeld. Er zijn in verschillende sectoren van de markt voorbeelden van dergelijke organisa- ties. In veel gevallen hebben de werkgevers die leerlingen zelf in dienst hebben een stem in het overleg tussen de partijen leer- ling, werkgever en opleidingsorganisatie.


De vraag is dus gerechtvaardigd of de commerciële partij 1 de belangen van de leerling, werkgever en opleidingsinstituut behartigt of die van haar aandeelhouders. Dit maakt het voor de KMU moeilijk om dit te ondersteunen, waardoor de KMU haar voorkeur uitspreekt voor de reeds in de markt aanwezige partijen en netwerken die de belangen dienen van leerlingen, werkge- vers en onderwijsinstellingen.


39


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40  |  Page 41  |  Page 42  |  Page 43  |  Page 44