077
Zelf ben ik onderdeel geweest van dit systeem. Het is een systeem gebaseerd op industriële en bancaire hebzucht en de neiging om telkens de eigen glazen in te gooien door massaal te produceren voor een verzadigde markt. Marges voor de veehouders worden flinterdun en schaalvergroting is het enige wat het kostprijsdenken kan verzinnen. Alleen industriële productie op grote schaal overleeft. De agrariërs met echte passie voor hun vak, haken af. Dit is de reden voor de leegloop van het platteland. De zucht van de niet-bewuste consument naar ‘kiloknallers’ is mede een beslis- sende factor die dit diabolische systeem overeind houdt, samen met 50 miljard aan onbegrijpelijke EU-subsidies. Het vermeende economische belang
van de sector is sterk overdreven, alsook het belang op de arbeidsmarkt. Als we alle werkelijke kosten gaan doorbere- kenen en subsidies afschaffen, dan is de industriële landbouw failliet. We MOETEN terug naar de goede elementen van vroeger en deze koppelen aan de nieuwe inzichten van regeneratief land- beheer, met verplaatsbare diersystemen. Maar de agrarische sector kan dit niet alleen. De hele keten – van bodem tot bord – moet betrokken zijn en voor alle betrokkenen moet een reële oplossing gezocht worden. Caring Vets richt zich met name op
dierenwelzijn, maar met het toepassen van regeneratieve landbouw kan een verantwoorde, natuurinclusieve dier- houderij op gras ook zorgen voor een smakelijk en gezond product. Niets merkwaardigs of totalitairs aan. Wim de Leeuw, lid van de Caring Vets
Boerenparadijs (3) Opmerkelijk, de reactie van collega Pieter den Hartog op de boekenrubriek Favoriete pil (Arts en Auto 7/8). Met de opmerking ‘boeren verdwijnen in snel tempo uit Europa door dit soort mensen’, geeft hij aan noch iets van de strekking van het boek, noch iets van de visie van Caring Vets begrepen te hebben. Maar veel treuriger is het dat hij deze
leuke rubriek, die de blik doorgaans kan verruimen, lijkt aan te grijpen om persoonlijke grieven te uiten. Servé Smeets, dierenarts
Leefstijladvies In de opinierubriek (Arts en Auto 07/08) schrijft klinisch epidemioloog en docent voeding, Liesbeth Oerlemans, een kritisch stuk over de feiten en fabels rond voeding die ook onder een aantal artsen de ronde doen. Zij pleit ervoor leefstijladvies over te laten aan deskundigen.
Het stuk Fabels en feiten in leefstijladvies van Liesbeth Oerlemans is interes- sant, omdat het ons wijst op essentiële punten, waarin enkele voedings- en leeftijdsadviezen door sommige artsen tekortschieten. Dit, omdat ze gebaseerd zijn op soms wel heel private ideeën, die zich maar weinig gelegen laten liggen aan de richtlijnen van de voedingswe- tenschap. Ook over de wetenschappelij- ke insteek van die artsenadviezen is zij niet te spreken. Ik ben bang, dat zij in deze opvatting geen ongelijk heeft en daar zullen we iets mee moeten. Voeding neemt in de artsenopleiding
nog steeds een ondergeschikte plaats in, terwijl inmiddels overduidelijk is, dat voeding ziekmakend kan zijn en dus me- disch gerelateerd is. En voor wat betreft adviezen: we hebben niet voor niets een goed functionerend voedingscentrum. Maar hoe behartigenswaardig deze
kritiek van mevrouw Oerlemans ook is; er dienen wel kanttekeningen bij geplaatst te worden. Een dilemma waarmee elke arts, die in zijn praktijk te maken heeft met welvaartziektes (en wie is dat niet) wordt geconfronteerd, is de teleurstellende ervaring, dat verwij- zing naar de voedingskundige (diëtist) zelden blijvend resulteert in afvallen of zelfs maar in gezondere voeding. En omdat je als arts wilt dat het beter gaat met je patiënt, zoek je creatief naar oplossingen ,inderdaad, soms té creatief, want zo’n oplossing dient natuurlijk wel voedingstechnisch getoetst en verant- woord te zijn. Een tweede dilemma kan zijn, dat
officiële voedingsrichtlijnen niet altijd even duidelijk zijn, of dat je daar ge- fundeerde kritiek op kunt hebben. Een discussie met zo’n instantie valt nog niet mee, maar dient wel gevoerd te worden. Zelf loop ik in de praktijk bijvoorbeeld tegen het advies uit de Schijf van vijf aan om ‘volop groente en fruit’ te eten. Met die ‘minimaal 250 gram groente’ zal iedereen het wel eens zijn, maar fruit kan gemakkelijk (zeker bij kinderen) het voedingsevenwicht uit balans trekken
als het ‘vrij om te pakken’ op tafel staat. Het is lekker en bevat minstens 10 pro- cent overbodige suiker, terwijl je voor je vitamine C behoefte echt niet ‘minstens twee stuks fruit per dag’ nodig hebt. Ook op mijn site wijkt dit advies soms dus wat af van de officiële richtlijn. Een derde dilemma is, dat voedings-
adviezen pas werkelijk effect kunnen hebben, als tegelijkertijd ook de leefstijl veranderd wordt. En iedereen weet dat dit het allermoeilijkste is, omdat dát pas lukt als de hele leefomgeving hierin meedoet. Voor huisartsen, jeugdartsen en kinderartsen is de insteek primair het gezin (aangevuld met de school, de sportvereniging en niet te vergeten de opa’s en oma’s). Dat vergt veel aandacht, tijd en organisatie en vormt een opgave voor voedingsdeskundigen, artsen én gedragsdeskundigen, in nauwe samen- spraak met elkaar. Een niet geringe opgaaf! Marchinus Hofkamp , kinderarts niet praktiserend
Leefstijladvies (2) De diskwalificatie en ridiculisering van het kennisniveau van huisartsen door L.Oerlemans (Opinie, nummer 7/8) is schofferend en onterecht. Wij zien het als grote vooruitgang dat huisartsen voe- ding inzetten als preventiemiddel én als medicijn, met name bij diabetes type 2. Een van de behandelopties daarbij is het koolhydraatbeperkte dieet. Dat is geen experiment: dit dieet is sinds 2015 opgenomen in de Voedingsrichtlijnen van de Nederlandse Diabetes Federatie. Oerlemans wijst erop dat een koolhy-
draatbeperkt dieet vetrijker is. Nogal wiedes: bij het weglaten van koolhydra- ten stijgt automatisch het vetgehalte. Oerlemans waarschuwt vervolgens voor het effect van dit vet op het cholesterol- gehalte. Zonder reden. Bij een koolhy- draatbeperking dalen de triglyceriden en stijgt het HDL-gehalte. Bij afvallen loopt het LDL-gehalte altijd iets op, maar al met al verbetert het lipidenpro- fiel. Bovendien daalt de bloeddruk en vermindert de onderliggende insulinere- sistentie: het cardiovasculair risico daalt. Oerlemans (ze is epidemioloog) wijst ook op de noodzaak van meer onderzoek. Natuurlijk, graag zelfs. De vraag is of dat epidemiologisch onderzoek moet zijn. Als diëtisten weten wij als geen ander hoe onbetrouwbaar voedselfrequentie- vragenlijsten zijn.
<
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48 |
Page 49 |
Page 50 |
Page 51 |
Page 52 |
Page 53 |
Page 54 |
Page 55 |
Page 56 |
Page 57 |
Page 58 |
Page 59 |
Page 60 |
Page 61 |
Page 62 |
Page 63 |
Page 64 |
Page 65 |
Page 66 |
Page 67 |
Page 68 |
Page 69 |
Page 70 |
Page 71 |
Page 72 |
Page 73 |
Page 74 |
Page 75 |
Page 76 |
Page 77 |
Page 78 |
Page 79 |
Page 80 |
Page 81 |
Page 82 |
Page 83 |
Page 84 |
Page 85 |
Page 86 |
Page 87 |
Page 88 |
Page 89 |
Page 90 |
Page 91 |
Page 92