In dit deel worden de beschermingswijzen Ex-t en Ex-i behandeld conform de norm IEC 60079. De norm IEC 61241 zal op termijn gaan verdwijnen maar komt nu nog regelmatig voor. De beschermingswijze werd volgens deze laatste norm aange- duid met Ex-tD en Ex-iD. Van alle beschermingswijzen worden Ex-t en Ex-i binnen de explosiebeveiliging het meeste toegepast.
Na de beschermingswijzen zal de tem- peratuurclassificatie worden behandeld. Omdat deze afwijkt van de methode zoals die bij gas wordt gebruikt, komt deze in dit verhaal na de beschermingswijzen. Bij gas bestaat de temperatuurclassificatie uit een vastgestelde reeks temperatuur- bereiken. Bij stof wijkt dit af en daar wordt het temperatuurbereik expliciet aange- geven in O
C. Ook ligt er een duidelijke
relatie tussen de beschermingswijze Ex-tD en de temperatuurclassificatie.
Ex-t beveiliging door de behuizing Binnen de explosiebeveiliging voor gas is door de jaren heen de drukvaste behui- zing Ex-d de meest toegepaste en meest bekende methode gebleken. Voor een omgeving met gevaar voor stofexplosies is op basis van deze methode een afge- leide ontstaan aangeduid met Ex-t. De nieuwe norm hiervoor is de IEC 60079-1. De methode biedt bescherming tegen het indringen van stof in de behuizing. De IP-waarde geeft de mate van bescher- ming aan tegen het indringen van stof. De EPL-niveaus geven aan voor welke zone de behuizing geschikt is (zie artikel 3 uit deze serie). Tegen het indringen van stof worden in
Pictogram Ex-t
de norm IEC 61241-1 twee methoden beschreven te weten ‘A’ en ‘B’. Beide methoden bieden een gelijke mate van bescherming tegen het indringen van stof. De belangrijke verschillen liggen in de bepaling van de oppervlaktetemperatuur en de afdichtingeisen.
Methode A
Bij methode A is de oppervlaktetempera- tuur bepaald bij een 5 mm dikke laag stof. Hierbij is het verschil tussen de opper- vlaktetemperatuur van de behuizing en de ontstekingstemperatuur van het aan-
wezige stof minimaal 75 °K. Tmax = T5 mm – 75 °C
De mate waarin het stof de behuizing kan binnendringen, wordt door de IP-waarde aangegeven. De IP-waarde wordt beschreven in de norm IEC 60529. Voor meer informatie hierover kan de norm worden geraadpleegd.
Belangrijk bij deze methode is de afdich- ting. Deze dient minimaal IP 6x te zijn voor toepassing in zone 20, 21 en 22. Voor geleidende stofdeeltjes in zone 22 is deze afdichting ook vereist. Voor niet geleidende stofdeeltjes is in zone 22 een afdichting van IP 5x toegestaan.
Methode B
Bij methode B is de oppervlaktetempera- tuur bepaald bij een 12,5 mm dikke laag stof. Hierbij is het verschil tussen de opper- vlaktetemperatuur van de behuizing en de ontstekingstemperatuur van het aan-
wezige stof minimaal 25 °K. Tmax = T12,5 mm – 25 °C
De mate waarin het stof de behuizing kan binnendringen, wordt met de zoge- naamde ‘heat cycling test’ bepaald. Een uitgebreide beschrijving van de test is te vinden in de norm IEC 61241-1. Kort samengevat: na deze test mag het in de behuizing aanwezige stof niet zicht- baar zijn. Als de behuizing volgens deze methode is getest, is het niet noodzakelijk dat de IP-waarde wordt aangegeven op het typeplaatje.
Is de apparatuur gekeurd en gecertifi- ceerd volgens methode ‘A’ dan zijn ook deze richtlijnen van toepassing en niet die van methode ‘B’. Beide methoden door elkaar toepassen, is niet toegestaan.
De afdichting van de behuizingen kan op drie manieren worden gerealiseerd: A - deksel met een vlakke verbinding B - deksel met een busverbinding C - deksel met schroefdraad.
Het brede toepassingsgebied verklaart de populariteit van de beschermingsmethode. Het is mogelijk een breed scala van niet- gecertificeerde onderdelen geschikt te maken voor toepassing in een gebied met stofexplosiegevaar, zoals schakelrelais, schakelaars, motoren, lampen, enz.
Ex-t behuizing met deksel, drie mogelijke constructies. 50