Draagplichtovereenkomst biedt ook vanaf 2022 uitkomst bij een ongelijk eigenwoningverleden
Rekening moet worden gehouden met de aflossingsstand van A van € 150.000 met een resterende looptijd van 23 jaar.
Sinds 1 januari 2022 bepaalt art. 3.119d lid 4 Wet IB 2001 dat de aflossingsstand van A wordt geacht door A te zijn toegepast indien en voor zover deze bij A en B samen is toegepast. Omdat in de omstandigheden van het voorbeeld aan A en B elk de helft van elke opgenomen lening wordt toegerekend, betekent dat de aflossingsstand van A volledig is toegepast indien van de lening van € 300.000 een deel groot € 150.000 een looptijd van 23 jaar heeft en een tweede deel van € 150.000 een looptijd van 30 jaar heeft. B draagt wel in de toekomst nadelige gevolgen van het op partnerniveau toepassen van de aflossingsstand van A bijvoorbeeld wanneer na verkoop van de woning of beëindigen van de relatie - stel zes jaar na de aankoop - B geen eigen woning meer heeft. Voor het deel van de schuld van B waarop bij de aankoop van de woning de aflossingsstand van A is toegepast, in casu € 75.000, wordt dan bij B voor de bepaling van de aflossingsstand van B zes jaar later rekening gehouden met de door A verbruikte zeven renteaftrekjaren vermeerderd met de zelf verbruikte zes jaar renteaftrek. B levert dus voor dit deel zeven renteaftrekjaren in en A krijgt zeven renteaftrekjaren terug.
Samenlevingscontract
Er ontstaat geen voordeel voor A en geen nadeel voor B als gevolg van de aan B toegerekende zeven renteaftrekjaren van A wanneer A en B een lening van € 100.000 met een looptijd van 23 jaar en
een lening van € 200.000 met een looptijd van 30 jaar afsluiten. A en B dienen dan in het samenlevingscontract vast te leggen dat A € 100.000 eigen geld gebruikt voor de financiering van zijn helft van de woning, dat de lening van € 100.000 alleen A aangaat en dat de lening van € 200.000 alleen B aangaat. Art. 3.119a lid 10 Wet IB 2001 blijft nu buiten werking omdat door de vastgelegde afspraken
Per 1 januari 2022 is genoemd besluit ingetrokken en vervangen door wetgeving waarin voor een andere oplossing dan in het besluit genoemd is gekozen
A bij de aankoop een eigenwoningschuld heeft van € 100.000 en B van € 200.000. Voorts houdt A een restant aflossingsstand over van € 50.000 met een resterende looptijd van 23 jaar, omdat A van de € 150.000 lening waarvoor A in het verleden al 7 jaar renteaftrek heeft genoten, nu slechts een lening van € 100.000 voortzet. A en B kunnen ook afspreken dat A € 50.000 leent aan B en dat zij gezamenlijk een lening van € 150.000 met een looptijd van 23 jaar en een tweede lening van € 150.000 met een looptijd van 30 jaar afsluiten waarbij de eerste lening alleen A aangaat en de tweede lening alleen B. A heeft dan diens aflossingsstand volledig toegepast en B heeft gedurende de looptijd lagere rente- en aflossingslasten waartegenover staat dat B na verkoop van de woning de schuld aan A moet aflossen vermeerderd met een
fbn.nl/pe-notariaat
37
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48