search.noResults

search.searching

dataCollection.invalidEmail
note.createNoteMessage

search.noResults

search.searching

orderForm.title

orderForm.productCode
orderForm.description
orderForm.quantity
orderForm.itemPrice
orderForm.price
orderForm.totalPrice
orderForm.deliveryDetails.billingAddress
orderForm.deliveryDetails.deliveryAddress
orderForm.noItems
meting. Verder is er geen signaalindicator die direct het schadelijk effect van stof op het gedrag en welzijn van pluimvee aan- geeft. Ademhalingsproblemen worden wel in verband gebracht met stof, maar kun- nen ook aan andere klimaatfactoren (NH3


, tocht) of infecties worden gerelateerd.


Om een mogelijk schadelijk effect van het stalklimaat op de dieren vast te stellen, dient allereerst naar de dieren gekeken te worden. Aan de hand van gedragswaar- nemingen en dierbeoordelingen is vast te stellen of er mogelijk een acuut of structureel klimaatprobleem is.


Luchtsamenstelling De samenstelling van de stallucht wordt bepaald door wat er aan toegevoegd wordt vanuit dieren, mest, strooisel, en dergelijk, en wat er via ventilatie wordt af- gevoerd. In koude periodes wordt door- gaans minder geventileerd, waardoor de concentratie van gassen zoals ammoniak (NH3


), hoger is dan in warme periodes. In


warme, droge periodes zal daarentegen meer stof vanuit het strooisel de lucht in gaan dan in koele, vochtige periodes. Langdurig hoge ammoniakgehaltes kun- nen specifieke oogproblemen veroorza- ken, zoals keratoconjunctivitis (ook wel ammoniakblindheid genoemd). Dit is een aandoening van het hoorn- en bindvlies die gepaard gaat met irritatie, rode ogen en uitvloeiing. Zij is een goede indicatie voor structureel hoge NH3


-concentraties.


Aanvullend en ter controle kan dan op en- kele plekken in de stal de NH3


worden gemeten. Naast NH3


zijn er meer gassen in de stal-


lucht om rekening mee te houden. Bij een te hoog CO2


-gehalte vertonen de dieren


een aantal afwijkende gedragingen (hij- gen, happen naar adem, spartelen, hoofd- schudden), maar die zijn niet specifiek ge-


-concentratie


noeg om conclusies ten aanzien van CO2 kunnen trekken. De CO2-concentratie is vrij


te


eenvoudig te meten. Een hoge concentra- tie tijdens een meting hoeft niet te beteke- nen dat er áltijd hoge concentraties aan- wezig zijn. Door activiteit van de dieren tijdens het meten neemt de concentratie al toe en kan die, bij minimum ventilatie, al snel boven de geadviseerde maximum waarde van 2.500 ppm komen. Het combi- neren van een meting met het gedrag van de dieren kan dan wel een goede indruk geven van de situatie. Voor stof bestaat wel meetapparatuur, maar niet voor een eenvoudige en snelle


Conclusies


Uit literatuuronderzoek en het raadple- gen van experts, kan geconcludeerd worden dat er slechts een beperkt aan- tal signaalindicatoren is om te controle- ren of het stalklimaat zodanig is dat het welzijn van de dieren (niet) geschaad wordt. Omdat het opgestelde protocol nog geen drempelwaardes bevat en nog niet in de praktijk is toegepast, is


het aan te bevelen om het protocol in de praktijk te testen en zo mogelijk door te ontwikkelen. En lijkt het raadzaam om meer energie te steken in de ont- wikkeling en toepassing van klimaat- sensoren, zodat betrouwbare, feitelijke informatie over stalklimaat kan worden gerelateerd aan het welzijn en de ge- zondheid van kippen.


▶PLUIMVEEHOUDERIJ | 30 april 2020 27


Protocol Aan de hand van de beschikbare kennis is een concept-protocol opgesteld. Om een mogelijk schadelijk effect van het stalkli- maat op de dieren vast te stellen, dient allereerst naar de dieren gekeken te wor- den. Aan de hand van enkele gedrags- waarnemingen en dierbeoordelingen is vast te stellen of er mogelijk een acuut of structureel klimaatprobleem is. Bij plotse- linge hoge uitval zal het zeer waarschijn- lijk gaan om een acuut probleem, maar bij de meeste indicatoren is dat niet direct aan te geven. Zo kan het bij ademhalings- problemen om een structureel probleem gaan dat op een zeker moment tot uiting komt, maar het kan ook een acuut pro- bleem zijn. Op basis van aanwijzingen die de dierindi- catoren geven met betrekking tot moge- lijke knelpunten met het stalklimaat, wordt de klimaatcomputer geraadpleegd en worden eventueel aanvullende kli- maatmetingen uitgevoerd. Niet duidelijk is of dit protocol onderschei- dend genoeg zal zijn om daadwerkelijk problemen met het stalklimaat te kunnen vaststellen. Drempelwaardes, zoals bij- voorbeeld hoeveel dieren met afwijkend gedrag acceptabel zijn, zijn nog onbe- kend.


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40