VAKTECHNIEK ▶▶▶
Indicatoren om stal- klimaat te beoordelen
Het stalklimaat mag niet schadelijk zijn voor het dier. Maar hoe beoordeel je of het stalklimaat in voldoende mate tegemoet komt aan de behoefte van leghennen? WLR deed er studie naar. En zocht indicatoren op basis waarvan de kwaliteit van het stalklimaat kan worden beoordeeld.
DOOR THEA VAN NIEKERK, ONDERZOEKER BIJ WAGE- NINGEN LIVESTOCK RESEARCH
H
et ‘Besluit houders van dieren’ bevat een zogenoemde ‘open norm’ voor het klimaat in stal- len. Het stalklimaat mag niet
schadelijk zijn voor het dier, maar er zijn geen concrete criteria en normen gedefi- nieerd op basis waarvan dit kan worden geëvalueerd. Dit maakt het voor zowel pluimveehouders als inspecteurs van de Nederlands Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) lastig om te bepalen of deze open norm voldoende wordt nageleefd. Daarom wordt gezocht naar indicatoren op basis waarvan kan worden bepaald of het stalklimaat voldoende tegemoet komt aan de behoefte van leghennen. Bij de NVWA heeft een hbo-stagiaire in 2017 hier literatuurstudie naar gedaan, maar hier kwamen geen duidelijke indicatoren uit naar voren. WLR heeft hier nogmaals naar gekeken en op basis van die litera- tuurstudie enkele aspecten verdiept en gezocht naar meer mogelijke indicatoren. Ook is met diverse experts gesproken. Het onderzoek was met name gericht op signaalindicatoren voor luchtcirculatie, stofgehalte, temperatuur, relatieve lucht- vochtigheid en gasconcentraties, die dui- den op een voor de dieren schadelijke omgeving. Bij voorkeur zijn signaalindica- toren waarneembare reacties van het dier, maar ook de weerslag op de omgeving van het dier kan waardevolle informatie geven.
26
Klimaatcondities Temperatuur, luchtsnelheid en luchtvoch- tigheid vormen een onlosmakelijk geheel. Tezamen vormen ze de zogenaamde ‘ge- voelstemperatuur’, waarbij het kouder aanvoelt als de luchtsnelheid hoger is en de warmte drukkender wordt als de lucht- vochtigheid hoog is. Door hun sterke sa- menhang is het eigenlijk niet mogelijk om voor elke factor afzonderlijk een grens- waarde aan te geven. Legpluimvee heeft ook geen scherp begrensde thermoneu- trale zone. Het temperatuurbereik waarbij leghennen geen extra energie besteden aan het op peil houden van de li chaams- temperatuur hangt sterk af van de relatie- ve luchtvochtigheid en luchtsnelheid rond het dier en ook van de mate van bevede- ring.
Temperatuur Of een leghen het warm heeft kan afge- leid worden uit het gedrag: hijgen en met de vleugels wijd zitten om warmte kwijt te raken, ineengedoken en met opgezette veren zitten bij kou. Dat laatste gedrag zien we wel bij uitloopopeningen in een koude periode, maar kan ook komen door een (structurele) ventilatiefout, bijvoor- beeld als er koude luchtstromen over de volièrestellingen gaan. Behalve aan het gedrag is ook aan de voer- en wateropname te zien of hennen het koud (hogere voeropname) of warm (lagere opname) hebben. Bij extreme temperaturen kan de uitval ook toenemen.
▶PLUIMVEEHOUDERIJ | 30 april 2020
Omdat ook andere (klimaat)factoren de voer- en wateropname en de uitval kun- nen beïnvloeden, zijn dit op zich dus niet direct aanwijzingen voor een tempera- tuurprobleem. Wel zijn deze kengetallen bruikbaar om te bepalen of een tempera- tuurprobleem incidenteel is of al langer speelt: bij incidentele problemen zullen voer- en wateropname, zoals op een computer of hokkaart uit te lezen is, geen afwijkingen vertonen en zal een verhoogde uitval niet meerdere dagen aanhouden.
Luchtvochtigheid Bij langdurige hoge luchtvochtigheid zijn problemen aan de kippen waar te ne- men, zoals hoesten en luchtwegaandoe- ningen. Het is echter erg lastig om een duidelijke grens voor luchtvochtigheid aan te geven, omdat deze sterk samen- hangt met temperatuur en luchtbewe- ging. Ook kunnen luchtwegproblemen een andere oorzaak hebben, zoals stof of infectieuze ziektekiemen. Nat strooisel, als dat niet lokaal is (bij- voorbeeld als gevolg van een lekkage), kan een eerste signaal zijn van een te hoge luchtvochtigheid. Door vervolgens de dieren goed te bekijken en de kli- maatcomputer te raadplegen voor de ac- tuele luchtvochtigheid, temperatuur en ventilatiehoeveelheid en die van de voorliggende dagen, kan de conclusie over een voor het dier schadelijk stalkli- maat verder worden aangescherpt. Deze nadere inspectie kan echter ook opleve- ren dat het natte strooisel wordt veroor- zaakt door natte mest door een voe- dings- of gezondheidsstoornis. Bij niet-specifieke indicatoren is het dus al- tijd belangrijk om meer informatie te verzamelen over het klimaat en het kop- pel.
FOTO: RUUD PLOEG
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40