besnuff elden. In het veld aangekomen, werden ze onmiddellijk aangelijnd. In alle stilte werd de put omringd, het zachte gebab- bel van eenden was waarneembaar. Nauwelijks was de langhaar door de rietkraag gebroken of een wolk eenden stoof boven het riet uit en spatte naar alle kanten uiteen. Er vielen schoten en Flip zag eenden vallen. Zijn buurgeweer arresteerde op beheerste wijze een doublet, waarvan er één achter hem op het land viel en de ander in de rietkraag. Dat werd een mooi apport voor de jonge fl atcoat, die Flip door al het geknal steady aan de slipriem moest zien te houden. Hier had hij zijn handen vol aan en was daardoor zelf niet tot schot gekomen. Hij liet de van opwinding hevig trillende hond naast zich zitten en ontdeed haar van de slipriem. Ze had ongetwijfeld de eend gemarkeerd en op het commando apport stormde ze naar de rietkraag en verdween erin. Inmiddels moest de langhaar zijn zoektocht door het riet zijn begonnen, want aan de overzijde kwam in een roff elende vlucht een zestal hennen omhoog. Bijna gelijktijdig presenteerden zich twee fonkelende hanen, die snel aan hoogte wonnen en koers zetten naar de begroeiing op een verder
“
Dit vergeet je nooit. Je eerste stuk wild blijft je altijd bij
gelegen dijk. Ze kwamen niet ver, er kraakten twee schoten en beide langstaarten kwamen met een wijde boog naar beneden. Omdat de hoge rietkraag de geposteerde geweren aan de overzijde van de plas aan het zicht onttrok, kon hij niet zien wie de gelukkige schutters waren. Toen pas zag hij dat de fl atcoat kwispelend voor hem stond met een woerd in de vang.
Nadat de rietkraag door de snelle langhaar was uitgedreven en alle wild geraapt of geapporteerd was, lagen er naast de twee kokken zeven woerden. Uit de opgetogen verhalen bleken nog meerdere lepe langstaarten een veilige vluchtweg te hebben gevonden en ook twee hazen, die zoals opgedragen, hier vrijuit gingen. De jonge jager had tot ieders voldoening een van de beide hanen geschoten. Het was zijn eerste. Iedereen wenste hem weidmansheil. Flip legde zijn vrije hand op de schouder van de nu glunderende knul en zei: ‘Dit vergeet je nooit. Je eerste stuk wild van een bepaalde soort blijft je altijd bij.’
Het te bejagen akkerbouwland was door de constante regenval van de voorbije weken nauwelijks geploegd. Als gevolg daarvan stonden er nog grote percelen groenbemesting overeind. Waar wintertarwe was ingezaaid, lag een groene waas over het veld. Hij drukte de drijvers op het hart dat ze het rustig aan moesten doen om het wild op de wieken of op de lopers te krijgen, wat bij nadere beschouwing overbodig was, want door het aankoeken van de natte klei aan de laarzen zou het tempo aanzienlijk wor- den gestremd. Nadat hij de geweren hun posten had gewezen en de drie meelopende jagers in de drijverslinie ten overvloede had gezegd dat op terugslaande hazen niet geschoten mocht
72 • deJager
worden, nestelde hij zich met de fl atcoat tegen het talud van een dijk van waaruit hij het geheel kon overzien. Toen iedereen zijn plaats had ingenomen, blies hij zo luid mogelijk op zijn jachthoorntje om aan te geven dat de drijverslinie – ver als kleine poppetjes aan de einder – aan de slag kon gaan.
Aanvankelijk volgde hij het gebeuren met intense belang- stelling en zag met genoegen hoe de langhaar als uit steen gehouwen in de groenbemesting voorstond en op commando van de voorjager een fazantenhaan opstootte. De fonkelende vogel sloeg naar achteren, maar een streep hagel van één van de geweren uit de linie haalde hem in. Na enig zoeken stelde de langhaar hem netjes ter hand. En toen, waardoor wist hij eigenlijk zelf niet, begonnen zijn gedachten af te dwalen. Had hij dit tafereel al zo vaak gezien of bezwaarde iets anders zijn gemoed? Hij realiseerde zich plotseling dat het over een paar weken Kerstmis zou zijn. Dit jaar drie zondagen op rij, die ongetwijfeld voor een deel zouden worden doorgebracht in de warme cocon van zijn gezin met kinderen en kleinkin- deren. De afgelopen jaren was daar steevast een evenement aan toegevoegd. Onlangs had zijn oudste dochter voorgesteld een nachtsafari in de Beekse Bergen te boeken met daaraan voorafgaand een overvloedig kerstdiner voor jong en oud. Al mijmerend bedacht hij hoever dit soort beleving van het kerst- feest afstond van de eigenlijke betekenis van Kerstmis, zoals hij die in zijn jeugdjaren had gekend. Hij herinnerde zich dat hij als kleine jongen aan de hand van zijn moeder naar de kerstnacht- dienst in de Haagse kloosterkerk ging en het meerstemmig gezongen ‘Ere zij God in den hoge’ een onuitwisbare indruk op hem had gemaakt. Na thuiskomst werden dan de waskaarsjes in de kerstboom aangestoken en nog zag hij zijn vader zitten bij een emmer water met een spons om dreigend brandgevaar af te wenden. In zijn kinderlijke zekerheid geloofde hij dat de geboorte van het kind in de kribbe licht over de wereld zou laten schijnen en heil zou brengen aan mensen van goede wil. Zwaarmoedig welde de gedachte in hem op dat juist in dat deel van de wereld, waar dat kind werd geboren, nu vele onschuldige levens werden beëindigd door bruut oorlogsgeweld. Om aan die levens verzwelgende brandhaard in het oosten van Europa maar niet te denken.
Het geluid van een ver vermoff eld schot bracht hem met een schok terug in het hier en nu. Er viel nog een schot en hij zag een haas over de bol gaan en de witte buik tonen. Op datzelf- de moment ging de fl atcoat naast hem met een ruk rechtop zitten. Uit de groenbemesting sprintte een haas recht op hen af. Binnen schootsafstand liet Flip het dwarsen door op te staan en met een kopschot rouleren. Het was weliswaar een eenvoudig apport, maar als waardevol leermoment liet hij de fl atcoat de zware lepelman binnenbrengen.
Tijdens de volgende drift begon het te miezeren en toen de drijvers bij Flip waren aangeland, blies hij met twee lange stoten op het jachthoorntje de jacht af. Het tableau was ruim voldoende en er was naar Flips mening geen betere manier om wild te sparen dan door delen van het jachtveld gewoonweg niet te bejagen. Terwijl ze met wild beladen terug naar de hut wandelden, nam hij zich stellig voor na jaren weer eens naar een kerstnachtdienst te gaan. Hij verlangde naar licht in deze duistere tijden.
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48 |
Page 49 |
Page 50 |
Page 51 |
Page 52 |
Page 53 |
Page 54 |
Page 55 |
Page 56 |
Page 57 |
Page 58 |
Page 59 |
Page 60 |
Page 61 |
Page 62 |
Page 63 |
Page 64 |
Page 65 |
Page 66 |
Page 67 |
Page 68 |
Page 69 |
Page 70 |
Page 71 |
Page 72 |
Page 73 |
Page 74 |
Page 75 |
Page 76 |
Page 77 |
Page 78 |
Page 79 |
Page 80 |
Page 81 |
Page 82 |
Page 83 |
Page 84 |
Page 85 |
Page 86 |
Page 87 |
Page 88 |
Page 89 |
Page 90 |
Page 91 |
Page 92 |
Page 93 |
Page 94 |
Page 95 |
Page 96 |
Page 97 |
Page 98 |
Page 99 |
Page 100