044 Reizen E
en lichtbundel schiet ver achter de duinen door het donker, als de wijzer van een klok die versneld ronddraait. Vijftien seconden lang blijft het licht weg, dan is het er weer, vijf keer achter elkaar.
Het is afkomstig van de Phare du Four (phare is Frans voor vuurtoren) op een granieten rif op zo'n tien kilometer voor de kust van Noord- west-Bretagne. Ik zie het vanuit het restaurant van ecohotel Le Château de Sables in het plaats- je Porspoder. Hoewel de mooiste streekgerech- ten voor me op tafel verschijnen, richt mijn blik zich toch voortdurend naar buiten. Als kind begon mijn fascinatie voor vuurto-
rens toen ik de Brandaris op Terschelling voor het eerst zag. Later fietste ik maar al te graag een stuk voor ze om, of ik me nou op de Cali- fornische Highway 1 bevond of dichter bij huis, aan de kust van Vlaanderen. Mijn belangstelling voor dit maritieme erf-
goed komt niet alleen door de vele gedaanten die vuurtorens aannemen: van rood en slank tot rechthoekig en grijs. Ook hun eersterangs plek - aan of vlak voor de kust – weet me altijd weer te betoveren. Laat Bretagne nu vele tientallen vuurtorens
hebben; in de regio Finistère - ‘het einde van de wereld’ -, staan er bijna vijftig: op kliffen, eilandjes en bij smalle zeepassages. Via de Bretonse kustfietsroute V5, La Littorale
à vélo in het Frans, fiets ik in vijf dagen van Roscoff naar Brest, een afstand van zo'n 220 ki- lometer. Liefst negentien vuurtorens wachten me langs dit traject – mits ik ook de boot neem naar het eiland Ouessant. De kustlijn begint lieflijk. Ik fiets langs
brede baaien waar bootjes, dankzij het enorme getijdenverschil, tijdens eb op het zand leunen. Wanneer ik even pauzeer en op blote voeten door de nattigheid loop, voelt de bodem zacht aan. Het is wel oppassen voor de krabben die hier en daar half verborgen liggen in het zeewier. Hoe westelijker ik kom, hoe grilliger de
omgeving wordt. Baaien met zandstranden gaan over in kliffen, en in zee liggen rotsen en mini-eilandjes waarop meeuwen krijsen en golven breken.
Te pletter slaan Iedere vuurtoren die ik op mijn route tegen- kom, heeft zo zijn eigen karakter. Die op het voor de kust bij Roscoff gelegen eiland Batz is cilindrisch en van graniet en staat op een vierkante sokkel. De Phare de Pontusval is wit met een grijze kap. En die van Lanvaon valt op door zijn puntige dak.
Een schipper herkent ze in het donker aan de lichtpatronen die staan beschreven in dikke handboeken en op zeekaarten. Wie zich vroe- ger even vergiste, kon met zijn boot zomaar tegen een rots te pletter slaan. “Vuurtoren- wachters hadden het altijd over het paradijs, het vagevuur en de hel,” vertelt Gaïde Leneil, gids bij de Phare de l'Île Vierge, met zijn bijna 82,5 meter de hoogste vuurtoren van Europa. “Op of dicht bij het vaste land kon een vuur- wachter nog met zijn gezin wonen, verder op zee werd het gevaarlijker. Waar de golven het hevigst beukten, werkten de jongste wachters. Die waren immers sterk en fit.” Want, voegt ze eraan toe: “Ga er maar eens aan staan om in een hevige storm onderhoud te verrichten aan lenzen en spiegels.” Soms slingert de V5-fietsroute even weg van
de kust, het binnenland in. Ik fiets dan langs graanvelden en huizen die tussen rotsblokken zijn opgetrokken, langs kerkjes en menhirs, de langwerpige stenen die zo onlosmakelijk verbonden zijn aan stripfiguur Obelix. De Galliërs lukte het om hier, in het westelijke Bretagne, ver weg van de Romeinen en Fran- ken, hun Keltische taal en cultuur levend te houden. Ook vuurtorengids Gaïde vertelde me dat ze Bretons kan spreken, net als haar oma. Ook haar trui met strepen blijkt typisch voor deze streek. Net als galettes – pannenkoekjes van boekweit -, Breizh-cola en cider uit een koffiekopje.
Net Ierland Het wegdek dat eerst nog redelijk vlak be- gon, gaat steeds meer golven. De vuurtorens vormen de stille getuigen van het beuken van de oceaan, die de kloeke kustlijn heeft gevormd en hier de Iroise Zee heet. Het lijkt Ierland wel, ook vanwege het weer dat niet kan beslissen of het vandaag zonnig of regenachtig wordt. Het eiland Ouessant oogt het ruigst. De boottocht langs de Phare de Kéréon is subliem en tegenover het vuurtorenmuseum (met zijn metershoge Fresnel-lenzen ) staan puntige rotsen die niet zouden misstaan in een Star Wars-film. Terug op de vaste wal fiets ik naar de vuur-
toren van Saint-Mathieu, herkenbaar aan zijn witte lichaam en rode kop. Voor het eerst ga ik helemaal omhoog, 163 treden. Boven heb ik uitzicht op een abdijruïne en een veerboot die naar Engeland gaat.
Die avond kijk ik vanuit mijn hotel aan de over- kant opnieuw gebiologeerd naar de lichtbun- dels. Net als bij de Phare du Four is het telkens vijftien seconden donker, maar ditmaal volgt er slechts één flits. <
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48 |
Page 49 |
Page 50 |
Page 51 |
Page 52 |
Page 53 |
Page 54 |
Page 55 |
Page 56 |
Page 57 |
Page 58 |
Page 59 |
Page 60 |
Page 61 |
Page 62 |
Page 63 |
Page 64 |
Page 65 |
Page 66 |
Page 67 |
Page 68 |
Page 69 |
Page 70 |
Page 71 |
Page 72 |
Page 73 |
Page 74 |
Page 75 |
Page 76