search.noResults

search.searching

saml.title
dataCollection.invalidEmail
note.createNoteMessage

search.noResults

search.searching

orderForm.title

orderForm.productCode
orderForm.description
orderForm.quantity
orderForm.itemPrice
orderForm.price
orderForm.totalPrice
orderForm.deliveryDetails.billingAddress
orderForm.deliveryDetails.deliveryAddress
orderForm.noItems
Ooggetuige


westerse landen geïnterneerd in burgerkampen.


Meteen na de capitulatie van het KNIL op 9 maart 1942 belandden zo’n 42.000 militairen in krijgsge- vangenschap, werd de Nederlandse vlag vervangen door de Japanse witte vlag met rode bol, ging de klok anderhalf uur vooruit en werd het jaartal 2602. Als lid van een groepje van zeven collega’s belandde Versluis in het grote kamp Non Pladuk in Thailand. “Gestor- ven gevangenen werden in dit kamp verbrand, later werden ze in een massagraf of rivier gegooid. We kregen er wat rijst om zelf te koken. Wolf stierf hier als eerste man van ons groepje. De volgende dag gin- gen we te voet verder naar de Kwai, de rivier waar de beruchte spoorlijn begon. Daar zijn veel krijgsgevange- nen gestorven. We moesten ze zelf verbranden. Ons clubje van toen zes beroepsmilitairen kon veertien dagen in het oerwoud overleven, omdat we geleerd hadden te leven van wat het oerwoud aan voedsel had te bieden. Dat was voor ons levensreddend, maar er werkten ook veel burgerambtenaren aan de spoorlijn. Daarvan stierven de meesten.”


Cholera Versluis geeft aan dat het ergste


toen nog moest komen. “We trokken met een ploeg van vijfhonderd man van kamp tot kamp. Met vijf man moest je dan de grond in het tro- pisch oerwoud vlak en gelijk maken voor het leggen van de spoorrails. In Rintin kreeg ik cholera, een buikziekte waarbij je hele- maal leegloopt. Ik moest me naar de gegraven greppels rollen die als wc’s dienden. Ik kon niet meer lopen. Lucassen, een collega, heeft mij erdoorheen gesleept. Gemiddeld stierven in Rintin elke dag vijf gevangenen. We werden er afgelost door Australiërs. Voor ons lag in Singa- pore de Teia Maru 2, het gekaapte Franse schip Aramis, klaar om ons naar Japan te brengen. Onder in het ruim is Lucassen gestikt, hij kreeg een zeemansgraf.” Op 18 juni 1944 liep het schip de haven van Moji binnen. “We werden op de trein gezet naar kamp 17 Fukuoka bij Nagasaki. Daar moesten we in de kolenmijnen werken. Soms droom ik dat ik daar als nummer 750 nog steeds aan het werk ben. Ik werd er zo ziek dat ik niet meer kon lopen en in het dodenzaaltje werd opgenomen. Gelukkig waren er een paar hospitaalsoldaten en een Nederlandse dokter die ons verzorgden. Als hij constateerde dat je


Er was ook een opzichter met een ijzeren staaf. Daar moest je voor opstaan als hij langskwam. Dat deed ik niet met als gevolg dat ik een klap op mijn knie kreeg met die staaf en dat voel ik nog. Het was de enige klap die ik kreeg in Japan, dus dat viel wel mee. Na het vallen van de atoombommen capituleerden de Japanners niet meteen, maar ze werden wel zachter in hun houding tegenover ons.” Op een gegeven moment verschenen op het plein van het kamp bewakers met mitrailleurs. “We dachten dat we neergeschoten werden. We moesten weer de mijn in. Opeens hoefde dat niet meer en behandelden de bewakers ons poeslief. We moesten weer aantreden op het plein en het eerste wat we opmerkten, was dat de bewaking met mitrailleurs was verdwenen. Een Japanse commandant ging op een verho- ging staan en vertelde dat we drie dagen rust kregen om onze doden te herdenken. We wis- ten genoeg. Japan had gecapituleerd. Amerika- nen kwamen met Rode Kruispakketten kamp 17 binnen. De rollen waren omgedraaid. We waren geen krijgsgevangenen meer, maar mili- tairen.”


MAART 2013 47


het verblijf in het zaaltje niet zou overleven, kreeg je geen medicijnen meer. Omdat niemand op dat zaaltje meer naar de wc kon, kwam een hospik met een tuinslang langs om ons schoon te spuiten. We lagen bijna naakt in onze ont- lasting op bed. Het was heel pijnlijk en uiterst vernederend. De Japanners noemden het zaaltje de koeienstal. Ik was in het bezit van een pakje Lucky Strike. De hospik kwam langs en zei: ‘Geef mij die sigaretten, dan krijg je van mij een broodje.’ Dat heb ik gedaan. Toen kwam de dokter langs en kon ik zeggen dat het broodje erin was gebleven, want meestal kwam het eruit. Daarom lag ik ook in dat dodenzaaltje. ‘Als je kans ziet om zelfstandig naar de wc te gaan, dan haal ik je hier weg’, zei de dokter. Dat lukte. Ik kreeg daarna weer medicijnen en knapte op.” Toen moest Versluis de kolenmijn weer in om gaten te boren. “Het wemelde van de ratten. Ze leefden van onze ontlasting in verlaten gangen. Er was één Japanse opzichter die bij zijn lunch- pakketje een spiegelei kreeg. Elke dag kreeg een gevangene van hem een stukje van dat ei.


‘Soms droom ik dat ik als nummer 750 nog steeds aan het werk ben in de kolenmijn’


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40  |  Page 41  |  Page 42  |  Page 43  |  Page 44  |  Page 45  |  Page 46  |  Page 47  |  Page 48  |  Page 49  |  Page 50  |  Page 51  |  Page 52  |  Page 53  |  Page 54  |  Page 55  |  Page 56  |  Page 57  |  Page 58  |  Page 59  |  Page 60  |  Page 61  |  Page 62  |  Page 63  |  Page 64