This page contains a Flash digital edition of a book.
Onder andere in de REACH dus. Het uit- gangspunt van REACH is dat je alleen een stof kunt maken als je met grond onder de voeten kunt zeggen dat die stoffen veilig kunnen worden geproduceerd en worden gebruikt in de hele keten. Daarbij worden de risico’s geïnventariseerd. Als een stof door de REACH is gekomen heb je dus per definitie het voorzorgsbeginsel toegepast. Een ander voorbeeld: het emissiebeleid. We hebben nu een zogenaamd minimalisatie- beleid. Bedrijven dienen hun emissie naar lucht en water van zeer zorgwekkende stof- fen te minimaliseren en daar worden ze ook op afgerekend. De emissies dienen zo laag te zijn dat ze niet boven een bepaald maat-


komend op de vraag: ik denk dat we in de toekomst nog steeds behoefte hebben aan persistente stoffen. Ik denk ook dat we bepaalde stoffen in de toekomst niet meer hoeven te lozen, enerzijds door ze te con- tainen of te hergebruiken. Ik vind het overi- gens lastig om daar een specifiek jaartal aan te koppelen.”


Gewogen afweging Volgens Van Well is het inzetten van alterna- tieve (niet-persistente) stoffen ook bepaald geen wondermiddel. “In het geval van die verkeersborden zou je dus in plaats van één keer in de vier jaar, twee of drie keer in de vier jaar die borden moeten vervangen,


De lozing van stoffen gebeurt op basis van risico’s. Op basis van de geïnventariseerde risico’s zijn bijvoorbeeld ook wettelijke emissie-eisen afgeleid. Een risico van nul bestaat niet. Wél proberen we dat risico te minimaliseren...


schappelijk geaccepteerde grens komen. En die grens is constant aan discussie onderhe- vig. Als nieuwe ontwikkelingen het mogelijk maken om een emissie naar beneden bij te stellen, wordt dat dus ook verwacht van bedrijven. We streven dus altijd naar verbe- teringen.”


Gesloten systemen Dat brengt ons weer terug bij de motie van Kröger, want die wil naar volledige uitfase- ring van persistente stoffen toe. Kan dat en zo ja, wanneer? Van Well: “Ik denk dat Martin van den Berg daar een goede opmerking over maakte. Ik denk dat het belangrijker is dat we steeds beter in staat zijn om persis- tente stoffen te scheiden van mens en mi- lieu. Op het moment dat je je proces, zoals al eerder gezegd, goed weet te beheersen in gesloten systemen, lijkt mij de inzet van bepaalde stoffen niet problematisch.” Het volledig uitfaseren van persistente stof- fen is lastig, maar met een reden. Van Well: “Je gebruikt bepaalde persistente stoffen juist vanwege de persistente eigenschap- pen. Een pigment dat wordt gebruikt in bijvoorbeeld verkeersborden moet liefst zo lang mogelijk chemisch bestand zijn tegen water, zuurstof, UV-straling, kou en hitte. Je wilt voorkomen dat dit soort stoffen onder deze omstandigheden snel afbreken. Terug-


met alle kosten, afval en energiegebruik van dien. Maar je moet ook oppassen dat je niet zomaar een stofe uit een product haalt. Bij verf, lijmen en coatings bijvoorbeeld kan door het weglaten van een specifiek stofe het eindproduct ineens totaal anders functioneren, wat je misschien pas veel later ontdekt. Het draait erom dat je een integrale afweging maakt, waarbij je rekening houdt met zoveel mogelijk factoren.”


Het geheel Volgens Bareman is het de uitdaging -maar ook de taak- van de industrie om goed te kijken naar niet alleen het productieproces, maar ook naar de toepassing zelf. “Het is belangrijk dat producten worden gemaakt die lang meegaan en die bij einde levens- cyclus weer hergebruikt kunnen worden. Dat totaalplaatje is een belangrijke voor- waarde voor een circulaire economie. En dus niet alleen maar het productieproces. Het gaat om een integrale afweging. Ik denk dat het belangrijker is om te kijken naar het geheel en op basis daarvan een beslissing te nemen, dan je uitsluitend te focussen op die nulemissie.”


Verantwoordelijkheid Tegenstanders van het gebruik van persis- tente stoffen zouden kunnen opwerpen dat


de heren van de VNCI in hun argumentatie misschien iets te graag gebruik maken van nu juist die stoffen die een bepaald maat- schappelijk draagvlak hebben: windmolens, medicijnen, isotopen voor kankeronder- zoek, enzovoorts. Maar je zou ook kunnen stellen dat er persistente stoffen worden ingezet voor de vervaardiging van allerlei goederen die we eigenlijk helemaal niet no- dig hebben. Zou dat een terechte bewering zijn? Bareman: “Het is een legitiem punt, maar zo’n bewering gaat eigenlijk over de vraag hoe we de samenleving inrichten en welke keuzes we maken. Een voorbeeld: er zijn bedrijven die biobased alternatieven ontwikkelen voor bepaalde schoonmaak- middelen. De consument is echter niet bereid om meer te betalen voor dit schoon- maakmiddel, dus het is niet rendabel dit product te vervaardigen. Ik denk dat het goed is dat er discussies over dit soort vraagstukken worden gevoerd, maar ik denk ook dat het niet terecht is om de hele ver- antwoordelijkheid dan maar bij de fabrikant neer te leggen.”


Maatschappelijk doel Dat werpt overigens een interessante vraag op, want wordt bij het toelaten van een be- paalde gevaarlijk stof eigenlijk rekening ge- houden met het doel van het eindproduct? En zo ja, krijgt een stof die uiteindelijk in een windmolen wordt gebruikt eerder een fiat dan een stof die in een auto wordt gebruikt? Van Well: “Dat is een vrij technische discus- sie, want het gaat dan over het toelatings- regime van REACH. Een zeer zorgwekkende stof wordt alleen toegelaten op het moment dat aangetoond is dat de risico’s afdoende beheerst zijn, of wanneer er ondanks een zeker restrisico een groter maatschappelijk doel is dat het accepteren van dat restrisico rechtvaardigt. Dus ja, er wordt bij het toela- ten van gevaarlijke stoffen gekeken naar het einddoel van zo’n stof. Dit soort afwegingen maken de samenleving en politiek voortdu- rend. Neem als voorbeeld benzine. Daarin zit een restant benzeen dat er niet uit te krij- gen is. Benzeen is kankerverwekkend, maar we accepteren dat die stof gebruikt wordt, omdat we om dit moment simpelweg niet zonder benzine kunnen.”


Rol Het probleem met het bovenstaande is uiteraard dat één type eindproduct diverse einddoelen kan hebben. Zo worden kunst- stoffen gebruikt om windmolens van te fabriceren, maar ook voor plastic wegwerp- tasjes. “Het feit is dát kunststoffen gemaakt mag worden. De afweging om kunststoffen voor bepaalde toepassingen wel of niet te


15


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40  |  Page 41  |  Page 42  |  Page 43  |  Page 44  |  Page 45  |  Page 46  |  Page 47  |  Page 48