search.noResults

search.searching

saml.title
dataCollection.invalidEmail
note.createNoteMessage

search.noResults

search.searching

orderForm.title

orderForm.productCode
orderForm.description
orderForm.quantity
orderForm.itemPrice
orderForm.price
orderForm.totalPrice
orderForm.deliveryDetails.billingAddress
orderForm.deliveryDetails.deliveryAddress
orderForm.noItems
onderzoek deed voor zijn scriptie, had hij zich uit tactische redenen ingeschreven in Leiden. Daar kreeg hij ook een student-assistentschap en vanwege zijn Europese kennis een functie bij de Europese Beweging om de eerste rechtstreekse Europese ver- kiezingen voor te bereiden. Hoewel hij daardoor even dacht de dienstplicht te ontlopen, werd hij toch nog opgeroe- pen en tot reserveofficier opgeleid. De ster van Kamphuis begon te rijzen toen hij zich in zijn nieuwe werk- omgeving bij de sectie geschiedenis actief bemoeide met de vraag wat de toegevoegde waarde van historici voor de landmacht kon zijn. “Ik had onder meer een nota geschreven waarin geconcludeerd werd dat je je met eigentijdse geschiedenis bezig moest houden omdat de organisatie daar het meeste aan zou hebben. Aan het eind van mijn dienstplicht vroeg het toenmalige hoofd van de sectie, Kees Schulten, of ik niet wilde blijven. Ik dacht: why not? Ook toen nog niet met het idee: dat blijf ik mijn hele leven doen.” De doorslag voor zijn carrière bij Defensie gaf de periode vlak na de plotselinge diagnose kanker toen zijn toekomst er even heel zwart uitzag. “Hoeveel mensen er toen niet zijn langskwamen in het ziekenhuis, van hoog tot laag. Terwijl ik eigenlijk nog maar net als burger bij Defensie werkte. En het feit dat ik – terwijl nog onzeker was of ik de wedstrijd zou overleven – toch al een promotie kreeg. Dat heeft allemaal wezenlijk bijgedragen aan het gevoel dat het gras bij de buurman niet altijd groe- ner is.”


Niet generaliseren Maar het werk zelf beschouwde hij ook als een geschenk. “Het was een fantastisch avontuur om onder Schul- ten met een jonge groep mensen een instituut op te bouwen op een terrein dat in de maatschappij, maar ook bin- nen Defensie, een kwijnend bestaan leidde. Van die eerste lichting hebben het er vijf het tot hoogleraar gebracht. Dat zegt wel iets over de kwaliteit en hoe we elkaar als jongeren opgejut hebben door constant met dat vak bezig te zijn.” Kamphuis voelde zich als een vis in het water en werd in 1989 gevraagd om Schulten op te volgen toen deze directeur werd van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD, het latere NIOD). “Bij ons was lange


tijd de vraag welke dienst eind van het jaar eraan zou gaan als de land- machtbegroting tegen zou vallen: de welzijnszorg of krijgsgeschiedenis. Uiteindelijk is de WZZ gesneuveld en hebben wij het met vlag en wimpel overleefd. Door heel hard te werken.” Toen op 1 juli 2005 door een fusie van de militair-historische diensten van de krijgsmachtdelen het krijgsmacht- brede NIMH ontstond, was Kamp- huis de logische directeur. Hoewel behalve de al eerder in Checkpoint beschreven discussie over het boek Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied publicaties van de sec- tie en later het NIMH nauwelijks tot ophef geleid hebben, blijft het volgens Kamphuis ‘een heel lastige tak van sport’ voor historici om zich met de recente geschiedenis bezig te houden. “Vooral bij oorlogssituaties zie je dat het perspectief van de mensen in de voorste linie heel beperkt is. Vorige


andere historici op een universiteit. Die kunnen bij een kritische brief hun schouders ophalen, voor ons betekent een fout dat je serieuze problemen krijgt, ook met de eigen organisatie. Daarom maken we veel kwaliteits- slagen voordat we iets publiceren of advies geven.”


‘Ik vind dat militair historici


bondgenoten van veteranen horen te zijn’


week sprak ik nog een sergeant 1 die met zijn peloton in Afghanistan in een gevechtssituatie had gezeten en zich erover verbaasde dat de luite- nant had gezegd dat ze zich moesten terugtrekken. Hij dacht de zaak onder controle te hebben, maar die luite- nant zei: als we niet uitkijken worden we door de taliban omsingeld! Die sergeant had dat vanuit zijn blikveld helemaal niet door.” Volgens Kamp- huis gaan discussies daar vaker over. “Die veteraan heeft een bepaald beeld van gebeurtenissen waarvan wij zeg- gen: jouw beeld kun je niet generali- seren. Dat geldt voor dingen die goed gaan, maar ook bijvoorbeeld voor het toepassen van excessief geweld, oorlogsmisdaden.” Hij wijst erop dat het juist de rol is van het NIMH om er wat afstandelijker naar te kijken en vooral de grote lijnen bloot te leggen. “Maar dan moeten de feiten wel klop- pen. Wij zijn wat kwetsbaarder dan


Bondgenoten Dat geldt volgens Kamphuis zeker ook voor het recente boek De brandende kampongs van Generaal Spoor van Rémy Limpach, waarover sommige Indiëveteranen zich kritisch hebben uitgelaten. “We hebben inmiddels een professioneel veteranenbeleid en nu ook de Indiëveteranen het respect en de eer krijgen die ze toekomt, mogen we ook naar de keerzijde kijken van het optreden destijds. Ik vind boven- dien dat we het boek van Limpach op een hele respectvolle wijze gepre- senteerd hebben. Het is beslist geen sensatieverhaal geworden, het is heel onderkoeld en genuanceerd geschre- ven. Een verklaring voor de oorzaken van de ontsporingen heeft daarbij vooropgestaan, zonder met een opgeheven vinger te zeggen: dat mag niet. En er is ook gekeken naar wie er verantwoordelijk voor is. Los van individuele ontsporingen zat het ook in het systeem, waardoor het wel heel makkelijk voor individuen werd om de fout in te gaan.” Dat hij weggaat op het moment dat het grote onderzoek naar het geweld in Nederlands-Indië alsnog gaat starten, betreurt hij niet. “Het alternatief zou zijn geweest dat ik tot het onderzoek over vier jaar afgerond is, zou zijn gebleven. Dan had ik pas met 68 met pensioen kun- nen gaan. Dus het is eigenlijk wel een goed moment.” Terugblikkend constateert Kamphuis ten slotte: “Ik heb van alles meege- maakt. Ik heb applaus gehad, ik heb lovende recensies gehad, ik ben voor nestbevuiler uitgemaakt, ik heb een proces aan mijn broek gehad. Alles komt voort uit één ding en dat is dat oorlog en oorlogsgeweld zo’n impact hebben op mensen, organisaties en samenlevingen dat het omgaan met emoties bij het vak hoort. Als je over oorlogsgeweld schrijft, dan heb je te maken met emoties van mensen en je moet mensen in hun waarde laten. Maar we hebben ook veel mensen kunnen helpen. Ik vind dat militair historici in zekere zin ook bondgeno- ten horen te zijn van veteranen. Zo heb ik mij ook altijd gevoeld.”


juni 2017 53


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40  |  Page 41  |  Page 42  |  Page 43  |  Page 44  |  Page 45  |  Page 46  |  Page 47  |  Page 48  |  Page 49  |  Page 50  |  Page 51  |  Page 52  |  Page 53  |  Page 54  |  Page 55  |  Page 56  |  Page 57  |  Page 58  |  Page 59  |  Page 60  |  Page 61  |  Page 62  |  Page 63  |  Page 64  |  Page 65