HOOFDARTIKEL VEERKRACHT
De ene koe kan beter tegen een stootje dan de andere koe
De derde methode om veerkracht te kwantificeren die Poppe onderzocht, is autocorrelatie. ‘We keken daarbij naar de relatie in melkproductie tussen op- eenvolgende dagen. Bij koeien die de ene dag iets meer en de andere dag iets minder melk produceren, zal de correlatie laag zijn. Bij koeien die veel nega- tieve uitschieters hebben, is de correlatie veel hoger.’ Vervolgens bepaalde Poppe de erfelijkheidsgraad van de drie gebruikte indicatoren voor veerkracht. Daar- bij corrigeerde ze voor leeftijd bij eerste afkalving, lactatielengte en bedrijfs- en seizoenseffect. De vari- atie in dagelijkse melkgift bleek met een erfelijk- heidsgraad van iets meer dan 0,2 de beste papieren te hebben. Dat wil zeggen dat zo’n twintig procent van de verschillen in veerkracht tussen dieren beïnvloed wordt door genen. ‘Dat is best hoog’, reageert Poppe. ‘Het is vergelijkbaar met erfelijkheidsgraden voor bijvoorbeeld melksnelheid en achteruierhoogte. Je kunt daaruit dus concluderen dat het mogelijk is om te fokken op koeien die tegen een stootje kunnen.’ Het kenmerk scheefheid heeft een wat lagere erfe- lijkheidsgraad (0,02), maar autocorrelatie heeft ook een erfelijkheidsgraad van bijna 0,10. ‘Dat is verge- lijkbaar met erfelijkheidsgraden voor bijvoorbeeld levensduur en vruchtbaarheid’, geeft Poppe aan. De promovendus keek ook naar het verband tussen deze drie methoden om veerkracht te meten en ver- schillende gezondheidskenmerken (tabel 1). ‘We zien dat koeien met minder aanleg voor schommelingen in dagelijkse melkproductie een betere aanleg voor uiergezondheid hebben. Ook hebben ze een betere aanleg voor levensduur en zijn ze minder gevoelig
8 veeteelt MAART 2 2019
voor ketose’, laat Poppe zien. Bij klauwgezondheid is het verband kleiner. ‘Wellicht is dat omdat bij klauw- problemen een langdurige dip in melkproductie optreedt’, vermoedt ze.
Wisselwerking veerkracht en efficiëntie Poppe keek ook naar de relatie tussen schommeling in melkproductie en drogestofopname. Koeien met relatief weinig variatie in dagelijkse melkproductie – en dus meer veerkracht – namen meer voer op dan koeien met veel variatie. Er lijkt dus een negatieve wisselwerking te bestaan tussen veerkracht en effici- entie. Hoe verklaart Poppe dat? ‘Het lijkt erop dat koeien die beter tegen een stootje kunnen en minder schommelingen in productie laten zien, meer ener- gie binnenhalen om zo met verstoringen om te kun- nen gaan.’ Het betekent volgens Mulder niet dat veerkrachtige koeien per definitie minder efficiënt zijn. ‘Gemiddeld lijkt dat zo te zijn, maar er zullen ongetwijfeld koei- en en stieren zijn die op beide vlakken, dus veer- kracht én efficiëntie, goed scoren.’ Mulder verdiepte zich nog verder in het fokken op veerkracht. Hij keek ook naar het economisch belang ervan. ‘Als veerkracht een economische waarde heeft, dan kun je het kenmerk ook opnemen in het fokdoel’, legt hij uit.
Dat veerkracht economische waarde heeft, daarvan is de universitair hoofddocent overtuigd. ‘Veehou- ders met veerkrachtige koeien krijgen minder atten- ties, ze hoeven minder behandelingen voor ziekten als mastitis en slepende melkziekte uit te voeren en
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48 |
Page 49 |
Page 50 |
Page 51 |
Page 52 |
Page 53 |
Page 54 |
Page 55 |
Page 56 |
Page 57 |
Page 58 |
Page 59 |
Page 60 |
Page 61 |
Page 62