opinie 17 Toekomst
Na mijn bezoek aan de KNMT-bijeenkomst op 17 maart in Amsterdam drong zich de vraag aan mij op of grote groepspraktijken en ketens de toekomst hebben en dus de volle aandacht van de KNMT. En als dit zo is, betekent dit dan dat de solist gaat uitster- ven? En wanneer begint die toekomst eigenlijk, 2020, 2030 of nog later? Volgens de Staat van de Mondzorg was in 2014 (nog) 58 procent van de tandartspraktij- ken een solopraktijk. Het aantal praktijken met twee of meer praktijkhouders bedroeg 5 procent van het totaal, een percentage dat sinds 2011 zelfs is gedaald! Dit houdt in dat het aantal tandartsen in loondienst dus is toegenomen. Wordt het geen tijd dat de KNMT in haar beleid rekening gaat houden met zowel veran- deringen in de samenleving en dus ook in tandheel- kundige praktijken als met de zelfstandig onderne- mers in kleine praktijken. In de periferie zijn er heel veel kleine plaatsen waar een keten zich niet snel zal willen vestigen. De inwoners willen, volgens mij, wel graag een tandarts dicht in de buurt hebben. Dat kan in de toekomst lastig worden omdat er, bij gebrek aan opvolging, praktijken zullen sluiten. Studenten worden tegenwoordig immers niet opgeleid vanuit de gedachte van een solopraktijk. Er wordt opgeleid in het werken met taakdelegatie. Heeft deze ontwik- keling misschien ook te maken met het groeiend aan- tal vrouwelijke tandartsen – momenteel is 70 procent van de studenten vrouw – en de voorkeur om in loondienst te werken? Ik voorzie door deze ontwikke- lingen dat veel buiten de steden gevestigde kleine praktijken gaan verdwijnen en patiënten verder zullen moeten gaan reizen. Daarom pleit ik ervoor dat er op de opleidingen ook een model komt dat ‘ouderwets' opleidt tot breed-georiënteerde algemeen practici. De hang naar ketens en groepspraktijken hebben voor de solo werkende tandarts nog een ander na- deel. Er zal meer op taakdelegatie worden ingezet, wat een negatief effect op de tarieven zal hebben. Ke- tens en groepsprakijken hebben meer mogelijkheden om hierop te anticiperen dan een solist. Bijvoorbeeld door prijsafspraken met zorgverzekeraars te maken. Zal een toekomst van grote praktijken met verregaan- de taakdelegatie al in 2020 een stempel op de tand- heelkunde van alledag drukken, of gebeurt dat pas later? Bijvoorbeeld in 2030? Ondertussen zijn er nu nog steeds veel kleine(re) praktijken die met steeds lagere tarieven het hoofd boven water moeten hou- den! Dit verdient volgens mij de komende jaren de volle aandacht van de KNMT. Ik zou zeggen: verbeter de toekomst, maar behoud het goede.
HENRIËTTE VAN EE tandarts in Den Haag
NEDERLANDS TANDARTSENBLAD > 10 april 2015 NEDERLANDS TANDARTSENBLAD > 10 april 2015 INBOX
Kwaliteit
De mening die collega Paul Doppen in de column Spittoon in Nt 05/2015, p. 19 heeft over kwaliteit kan ik onderschrijven. Waar de tri- as politica van toepassing zou moeten zijn, krijg je als zorgverlener vaak de indruk dat het Ministerie van VWS, de NZa en de zorgverzeke- raars onder een hoedje spelen om de kosten in de zorg naar een moeilijk werkbaar niveau te verlagen. Of wellicht kunt u beter lezen: om aan inkomenspolitiek te doen. De consument wordt daarbij de worst voorgehouden dat iedere bezuiniging in de zorg een verbete- ring van de kwaliteit inhoudt. Doppen pleit er in zijn column voor dat de beroepsgroep zelf zuinig met het woord ‘kwaliteit’ moet omgaan. Hij toetst dit aan het voorbeeld van de tandartsenposten. Met dit voorbeeld gaat hij voor mij echter te kort door de bocht. Sinds Tand- artsenpost010 – waaraan hij refereert – met een vijftigtal tandartsen draait, is de kwaliteit wel degelijk toegenomen. Waar in Rotterdam voorheen honderdtachtig tandartsen de diensten op zich namen, wordt dit nu gedaan door zo’n vijftig collega’s die echt affiniteit heb- ben met het draaien van spoeddiensten. In Rotterdam zijn wij op deze manier afgekomen van onder andere de ‘receptjes’- en ‘vork’schrij- vers. De dienst gebeurt in een open structuur, waarbij meekijken over de schouder van een collega heel gewoon is. Ik begrijp niet dat Dop- pen het woord ‘inhoudsloos’ uit zijn pen laat vloeien terwijl hij op geen enkele manier kennis heeft genomen van het feit waarom er in Rotterdam over een kwaliteitsverbetering wordt gesproken. In dit ge- val is verandering wel degelijk verbetering. Ik ben het echter met hem eens dat niet altijd zo is en, als het wel het geval is, dit niet iedere keer door de professie zelf hoeft te worden benadrukt.
WIM KNAPPERS Tandartsenpost010, Rotterdam
Page 1 |
Page 2 |
Page 3 |
Page 4 |
Page 5 |
Page 6 |
Page 7 |
Page 8 |
Page 9 |
Page 10 |
Page 11 |
Page 12 |
Page 13 |
Page 14 |
Page 15 |
Page 16 |
Page 17 |
Page 18 |
Page 19 |
Page 20 |
Page 21 |
Page 22 |
Page 23 |
Page 24 |
Page 25 |
Page 26 |
Page 27 |
Page 28 |
Page 29 |
Page 30 |
Page 31 |
Page 32 |
Page 33 |
Page 34 |
Page 35 |
Page 36 |
Page 37 |
Page 38 |
Page 39 |
Page 40 |
Page 41 |
Page 42 |
Page 43 |
Page 44 |
Page 45 |
Page 46 |
Page 47 |
Page 48