This page contains a Flash digital edition of a book.
Tekst Sibert Meurs Illustratie Toon Hezemans Strand Camperleed


“Telephone malade”, zei de Griekse dame wie ik om hulp vroeg. Campingcar aussi, had ik willen zeggen, maar ik hield me in. Camperen is heerlijk, dat weet iedereen. Maar soms zit het even tegen.


E


en onzalig idee: in juli met de camper naar Griekenland. Warm, warmer, warmst! Als je dan, vanaf een wat hoger gelegen bloedhete weg beneden de zee ziet met een strandje, lijkt de hitte normaal denkvermogen haast te verhinderen: zee, koelte... We hobbelden een lang, smal en stijl pad af. Ineens doemt er voor ons een stuk weg van een meter of twintig met alleen maar heel grote keien, zonder enig verband. Wat moeten we? Keren? Daarvoor is het pad te smal. Bovendien ligt het in een kom en zijn de zijkanten hoog. De camper in zijn achteruit zetten en terugrijden? Dat wordt een heel gedoe over een vrij grote afstand en dat met deze hitte... Dus: doorgaan maar, naar bene- den rammelen we er wel overheen. Het is een pracht strandje! Het water is heer- lijk en er waait een bescheiden windje. Maar


de gedachte dat we straks over die losse keien omhoog moeten, geeft nou niet bepaald rust.


Het gebeurt zoals we vreesden: we komen muurvast te zitten. We proberen door wat keien te verleggen enig verband in het geheel te brengen, in de hoop dat onze camper het dan zal redden. Helaas, hij vreet zich steeds vaster in de ruimten tussen de zwerfstenen. Jannie blijft bij de camper. Ik loop omhoog. Daar staan een paar huizen. Er is geen telefoon, maar even verderop wel, wordt me duidelijk gemaakt. Dus: op pad naar even verderop. De bewoonster daar ontneemt me alle hoop: “Telephone malade”, vertelt ze in haar beste Frans, in de gedachte dat ik dat beter versta dan haar Grieks. Daarin heeft ze gelijk, maar wat nu?


Ze stapt in haar auto, gebaart me dat zij een sleepdienst zal waarschuwen en zet mij weer


NKC Kampeerauto nr. 8/2014 | 55


af in de buurt van de camper. Die bereik ik vlot en samen wachten we af wat er gebeuren zal.


Na enige tijd komt er een sleepauto achteruit naar ons toe rijden. Met een lier tracht hij ons eruit te trekken. De kabel knapt tot twee keer toe. De derde maal lukt het: we kunnen weer zelf verder.


Dan komt het afrekenen: vijftienhonderd drachmes, tweehonderdvijftig gulden! In 1988 een heel bedrag. Daar komt bij dat het hoegenaamd al het geld is dat we bij ons hebben en het inmiddels vrijdagmiddag laat is, zodat een bank ons niet meer zal helpen. Dat wordt een weekend van afzien en probe- ren te leven van wat we aan boord hebben, tot we maandag bij een bank geld kunnen halen...


Page 1  |  Page 2  |  Page 3  |  Page 4  |  Page 5  |  Page 6  |  Page 7  |  Page 8  |  Page 9  |  Page 10  |  Page 11  |  Page 12  |  Page 13  |  Page 14  |  Page 15  |  Page 16  |  Page 17  |  Page 18  |  Page 19  |  Page 20  |  Page 21  |  Page 22  |  Page 23  |  Page 24  |  Page 25  |  Page 26  |  Page 27  |  Page 28  |  Page 29  |  Page 30  |  Page 31  |  Page 32  |  Page 33  |  Page 34  |  Page 35  |  Page 36  |  Page 37  |  Page 38  |  Page 39  |  Page 40  |  Page 41  |  Page 42  |  Page 43  |  Page 44  |  Page 45  |  Page 46  |  Page 47  |  Page 48  |  Page 49  |  Page 50  |  Page 51  |  Page 52  |  Page 53  |  Page 54  |  Page 55  |  Page 56  |  Page 57  |  Page 58  |  Page 59  |  Page 60  |  Page 61  |  Page 62  |  Page 63  |  Page 64  |  Page 65  |  Page 66  |  Page 67  |  Page 68  |  Page 69  |  Page 70  |  Page 71  |  Page 72  |  Page 73  |  Page 74  |  Page 75  |  Page 76  |  Page 77  |  Page 78  |  Page 79  |  Page 80  |  Page 81  |  Page 82  |  Page 83  |  Page 84  |  Page 85  |  Page 86  |  Page 87  |  Page 88  |  Page 89  |  Page 90  |  Page 91  |  Page 92